Jeanine de Kleine heeft tijdens haar studie Management, Economie en Recht aan de Hanzehogeschool Groningen inzicht trachten te krijgen in de kwantiteit en kwaliteit van vrijwilligersinzet binnen Leaderprojecten en heeft hiervoor in 2006 twaalf weken stage gelopen bij Projectbureau LEADER+ Hoogeland.

Vrijwilligerswerk is al zo oud als de mensheid. Het begrip noaberschap in het drentse is een vorm van vrijwilligershulp die zijn weerga niet kent. Volgens Jeanine de Kleine is het vrijwilligerswerk zoals we dat tegenwoordig kennen ontstaan in de 19de eeuw. In die tijd zetten zich vooral dames uit gegoede kringen zich vrijwillig in voor de minderbedeelden van de samenleving. Ook vertegenwoordigers van verschillende religieuze bewegingen hebben zich naast hun hoofddoelstelling – het verspreiden van het geloof – ingezet voor het onderwijs en de ziekenzorg. Veel vrijwilligerswerk in deze sectoren is echter later betaald werk geworden. Nederland telt de laatste jaren een stabiel aantal van vier miljoen vrijwilligers.

Wat is een vrijwilliger

Het begrip vrijwilliger wordt niet door iedere instantie hetzelfde geïnterpreteerd. Bij de ene definitie geldt dat vrijwilligerswerk onbetaald is, terwijl bij de andere definitie wel sprake mag zijn van een (onkosten)vergoeding, zolang die maar lager is dan de marktconforme beloning. Jeanine de Kleine is bij haar onderzoek uitgegaan dat een vrijwilliger iemand is die uit vrije wil arbeid verricht zonder daarvoor een reële beloning te ontvangen.
Vrijwilligerswerk kan als cofinanciering bij LEADERprojecten ingebracht worden. Deze ‘bijdrage’ gebeurt in de vorm van inzet van eigen uren, waarbij een uur gewaardeerd wordt op 20 euro. Volgens de Europese standaardvoorwaarden luidt dit: ‘De inbreng in natura in de vorm van grond, gebouwen, kapitaalgoederen, grondstoffen, vrijwilligerswerk en onderzoek, of andere soorten van professionele dienstverlening.’ Voorwaarde is dat deze inbreng vooraf wordt gemeld en goedgekeurd.

Onderzoek naar vrijwilligerswerk

Jeanine de Kleine heeft dit onderzoek gedaan omdat haar lerares, die deel uitmaakte van een LEADER Actie Groep (een lokale groep, die Gedeputeerde Staten adviseert over LEADERprojecten), vertelde dat er weinig onderzoek geweest was naar de rol van vrijwilligers.,
De probleemstelling die De Kleine zich gesteld heeft, was hoeveel uren vrijwilligersinzet binnen de projecten zitten en wat de kwaliteit daarvan is. Om die kwaliteit te beoordelen heeft Jeanine de Kleine gekeken naar het draagvlak voor het project, de netwerken die ontstaan zijn en de duurzaamheid van het project.

Dertien agrarische en cultuurhistorische projecten

Jeanine de Kleine heeft voor haar onderzoek van het LEADERprogramma Hoogeland dertien van de vijftig projecten onderzocht. Haar informanten waren lokale projectleiders en de projectcoördinator Bart Bagerman. Vrijwilligers deden zeer divers werk o.a. financiële en administratieve zaken, reparaties aan gebouwen, metselen, riet uitzetten, voorlichting geven etc.
De Kleine heeft juist deze projecten uitgekozen omdat daar veel vrijwilligerswerk inzat. Het aantal vrijwilligers van de dertien projecten verschilde van 2 tot 150. De meeste projecten telden echter zo’n 15 tot 20 vrijwilligers. De dertien projecten waren zeer verschillend. Zo was er een restauratie van de molen Hunsingo die samen ging met het realiseren van een overnachtingaccommodatie en een expositieruimte. De totale kosten bedroegen 320.000 euro; het project telde 20 vrijwilligers en die hebben niet alleen tijdens het project ruim 860 uur gewerkt wat met de 20 euro norm neerkomt op zo’n 17.000 euro, maar ook in de voorbereiding hebben ze ruim 1600 uur gewerkt, wat goed is voor 32.000 euro.
De bedoeling van dit project was om de toeristische ontwikkeling in dit gebied te versterken. Dit is gedeeltelijk gelukt. Het eerste jaar was de bezetting van de overnachtingaccommodatie 35 %, terwijl die begroot was op 20 %. Dit werd veroorzaakt door het organiseren van trekschuittheatertochten, maar dat bleek na een jaar niet meer haalbaar. Daarna is begonnen met een culinaire tocht en het Ruige Route project, een meerdaagse tocht per fiets, te voet of per kano langs bijzondere natuurgebieden en cultuurhistorische plaatsen. Naast de toeristische ontwikkelingen heeft het project volgens Jeanine de Kleine de sociale cohesie in het dorp versterkt, omdat de vrijwilligers een gemeenschappelijk doel hebben. Vrijwilligers die zich inzetten voor de molen zijn nog steeds actief, en zijn bereid zich in te zetten voor de tweede fase van de restauratie van de molen.
Andere onderzochte projecten betreffen routes, met als thema cultuurhistorie of agrarische bedrijven, zoals de eerder genoemde Ruige Route en drie fietsroutes langs agrarische bedrijven en verder is er ook nog de uitbreiding van het Jacobspad van Groningen naar Uithuizen.
Een ander bijzonder project is Terra Practica dat voorziet in een instructieruimte waar leerlingen van de opleiding veehouderij praktijkervaring kunnen opdoen. Ook andere projecten zijn sterk gelieerd aan de landbouw: de boerderijbus, waar producten van de Hogelandster boerderijen worden verkocht en de streekproductenmarkt Ewsum. Terreinen met historie is een project dat zich richt op behoud en versterking van de kwaliteit en de identiteit van cultuurhistorisch waardevolle terreinen, zoals de vroegere plaatsen waar borgen hebben gestaan en de nog aanwezige cultuurhistorisch en toeristisch recreatieve waardevolle kerkterreinen.

Vrijwilligers ‘financieren’ een kwart

Een kwart van alle projecten wordt ‘gefinancierd’ door ureninzet van vrijwilligers. De Kleine heeft in haar onderzoek willen aantonen dat het vrijwilligerswerk zeer belangrijk is, ook financieel gezien. ‘Als je de norm van twintig euro doorberekent, dan wordt een kwart van de projecten ‘gefinancierd’ door vrijwilligerswerk. Dat betekent dat de waarde van het vrijwilligerswerk evenveel is als de Europese subsidie. Het gaat om een gemiddelde maar er zijn projecten waar de ‘financiële’ bijdrage van vrijwilligers veel hoger is. Een goed voorbeeld is de Boerderijbus op Het Hoogeland, waar bij het gerealiseerd vrijwilligerskapitaal 350.000 euro bedroeg, terwijl de subsidie maar 64.000 euro is.’
In haar studie komt naar voren dat voor de dertien projecten in het Hoogeland de Europese Unie ruim 1.000.000 euro heeft bijgedragen, aan publiek geld is er ruim 2.000.000 euro ingestoken en nog bijna 350.000 euro aan privaat geld. Bij deze dertien projecten zijn 371 vrijwilligers betrokken geweest en zij hebben een bedrag gekapitaliseerd van ruim 1.100.000 euro. Dat is het geld dat de vrijwilligers ‘bijgedragen’ hebben in activiteiten voorafgaand aan het project en tijdens de realisatie van het project. Het gaat om een hogere cofinanciering, weliswaar in vrijwilligersuren, dan de investering in het project met LEADERsubsidie.

Kwaliteit van vrijwilligersinzet

De Kleine heeft tevens gekeken naar het draagvlak voor de projecten. De vrijwilligers moeten daar veel aandacht en tijd aan besteden omdat het draagvlak onmisbaar is om het project goed uit te voeren. Je moet vrijwilligers wel blijven motiveren, want er wordt soms te gemakkelijk gedacht dat vrijwilligers wel zullen blijven. Zonder vrijwilligers is het moeilijk projecten in stand te houden.
Netwerken is een tweede aspect waar in het onderzoek naar gekeken is. De meeste vrijwilligers gebruiken vooral hun eigen netwerk, maar schakelen te weinig netwerken in van deskundigen.
Duurzaamheid was het derde aspect. Onder duurzaamheid van het project verstaat de Kleine of de continuïteit gewaarborgd is. Bij veel projecten is de duurzaamheid afhankelijk van de inzet van de vrijwilligers. Om die continuïteit te waarborgen is het belangrijk om draagvlak te houden zodat er makkelijker meer en nieuwe vrijwilligers ingezet kunnen worden.
Tot slot concludeert Jeanine de Kleine terecht dat de LEADERprojecten niet kunnen draaien zonder de inzet van de talloze vrijwilligers. Zij sluit niet uit dat in de verre toekomst de vrijwilligers betaald zullen worden.

Trefwoorden