Zolang er op een plaats geen natuur is, moet je dat als bouwer vooral zo zien te houden. Adviesbureaus specialiseren zich in manieren om mensen met ‘natuurangst’ te helpen.

‘Mijn vader leerde me altijd een snoeischaar mee te nemen het land op’, vertelde Harm Veeneman, boer te Hummelo me. ‘Als we een opgeschoten eik tegenkwamen, moest ik die direct wegsnoeien, want als die nog een spriet is merken de ambtenaren het niet.’
Ik lachte een beetje beschaamd, maar tekende zijn verhaal gretig op. Inmiddels blijkt de snoeischaar van deze boer ‘klein bier’. Wegenbouwers dekken kilometers zandhopen angstvallig met plastic af om te voorkomen dat er oeverzwaluwen in gaan nestelen. Projectontwikkelaars laten land waar ze willen bouwen elke paar weken ploegen om te voorkomen dat er planten gaan groeien die op de rode lijst staan. Gemeenten jagen een veel te groot koppel schapen over een toekomstig stadsdeel uit angst dat de Flora- en faunawet die bouw kan verhinderen (zie het verhaal op pagina 6-11, red.).
Zolang er op een plaats geen natuur is, moet je dat als bouwer vooral zo zien te houden. Adviesbureaus specialiseren zich in manieren om mensen met ‘natuurangst’ te helpen. Ik snap dat boeren en bouwers ook hun brood moeten verdienen. Tegelijkertijd wringt het op een gigantische manier om wilde planten en dieren expres de voet dwars te zetten. Dat neigt toch naar ‘natuurhaat’? Inefficiënt bovendien. We geven miljoenen per jaar aan gemeenschapsgeld uit om natuur te beschermen. Hoe verhoudt zich dat tot de inspanningen om vogels en planten te verjagen en natuurvorming te voorkomen?
Voor mij is altijd de beste toetssteen of iets uit te leggen valt aan leken. Menig wereldburger vindt het merkwaardig dat we in Nederland onder de zeespiegel wonen, dat we heidevelden terugtoveren waar die waren verdwenen en dat we riviertjes weer aan het meanderen brengen die we enkele decennia geleden juist gekanaliseerd hadden. Toch kan ik de aanleg van ‘nieuwe natuur’ begrijpelijk maken voor leken – al kost het soms een uurtje.
Maar ik krijg het moeilijk wanneer een oud bos echt vervelend in de weg ligt. In dit land hebben we beleid dat je de bomen toch mag rooien als je elders nieuwe poot: compensatienatuur. Ook een lastige om door te vertellen is ‘rood voor groen’: in fraaie rustige natuurgebieden mag je huizen bouwen als je de huizenbezitters laat meebetalen aan de natuur. Op dezelfde manier mogen automobilisten dieren verstoren: als er maar een bruggetje of tunnel naast de weg komt te liggen voor de wilde dieren die moeten oversteken.
Hele soorten moeten migreren omdat het ons als mens beter past. Of ophoepelen omdat ze ons in de weg zitten. Als mensen zijn we zo knap dat we alles kunnen, en kennelijk voelen we ons ook zo superieur dat we alles doen. Een beetje inschikken ten gunste van andere soorten is er – op dit niveau van maakbaarheid – niet meer bij.
Soms vraag ik me af waar deze glijdende schaal ons brengt. Is het met onze natuurmores niet hetzelfde liedje als met onze financiële mores? Zolang veel partijen er beter van worden, aanvaarden we de raarste gedachtekronkels. Pas als de boel in elkaar stort, zeggen we tegen elkaar dat een kind kon zien dat er geen barst van klopte.

Trefwoorden