Regionale identiteit: hebben we nog iets aan dit begrip? Noorderbreedte heeft zich dit heel 2010 afgevraagd. In elk nummer kwam iemand aan het woord over dit niet alleen ingewikkelde maar ook nog eens – vind ik – afstotelijke begrippenpaar. Ieder afzonderlijk en al helemaal als duo klinken de woorden koud en glad. Dat helpt niet erg als je wilt proberen vat te krijgen op hun mogelijke betekenis en waarde. Maar ‘identiteit’ is nu eenmaal een begrip dat vaak terugkeert in het denken over gebieden, hun kwaliteiten, hun eigenheid, hun toekomst. En dus waagden we het erop en besteedden we er een jaar lang aandacht aan, vanuit allerlei invalshoeken. In dit nummer vindt u zelfs vier artikelen die identiteit expliciet als onderwerp hebben, waaronder dit stuk, dat een poging tot nabeschouwen is.

Kennelijk hebben mensen behoefte te benoemen wat de ene plaats anders maakt dan de andere. Daar kunnen tamelijk oppervlakkige redenen voor zijn, zoals de wens een gebied, een stad, een hele provincie ‘op de kaart’ te zetten, te ‘vermarkten’. De vraag kan ook ingegeven worden door wetenschappelijke belangstelling. Hoe is een gebied ontstaan, en door welke specifieke kenmerken onderscheidt het zich van andere gebieden? Welke ontwikkelingen werden daardoor mogelijk of juist bemoeilijkt? Daarbij is ook altijd de volgende vraag aan de orde: bij wie berust de ‘macht’ om eigenschappen toe te kennen aan een gebied?

Er is ook nog een dieperliggend motief om stil te staan bij de bijzonderheid, het unieke van een gebied: de behoefte je op een of andere manier verbonden te weten met een omgeving. Letterlijk: omgeven te worden door iets, onderdeel te zijn van iets groters. Onlangs las ik het mooie boekje Waarom we onszelf zoeken maar niet vinden van Coen Simon. Kort samengevat is de boodschap: een mens is niet op zichzelf iemand, maar altijd en alleen iemand in relatie tot de wereld (en lang navelstaren heeft dus weinig zin). Het is daarom niet vreemd dat een mens datgene wat hem omgeeft wil aanduiden, een naam geven, leren kennen. Dat proces van ‘eigen maken’ wordt complexer (maar misschien ook rijker) naarmate je de ‘leefwereld’ ruimer opvat. Anders gezegd: het is makkelijker je te identificeren met een kleine ‘eenheid omgeving’: hoe kleiner, des te tastbaarder. Tegelijk geldt echter (in veel opzichten althans): hoe kleiner, des te benauwder. Het regionale niveau lijkt zo bezien een ideale schaal, tussen het al te plaatselijke en het al te verafstaande in.

Nu is het woord ‘identiteit’, en zeker de neiging om de eigen identiteit (deels) op iets regionaals te baseren, de laatste jaren tamelijk verdacht geweest. ‘Sorry, ik heb een regionale identiteit’ luidde dan ook de veelzeggende titel van Abe de Vries’ bijdrage in Noorderbreedte. Vanwege de globalisering moesten we ons immers in de eerste plaats wereldburger voelen. Alleen schotelen de massamedia ons voortdurend werelden voor waaraan we niet echt deel hebben en rukt overal de commercie en de schaalvergroting op. Gevoelens van vervreemding zijn het gevolg. Sommige intellectuelen reageren op die toestand door de identiteitsvraag weer volmondig te stellen en het antwoord dit keer dichter bij huis te zoeken.

Koesteren, misschien is dat wel een belangrijk woord in het denken over zo’n (regionale) identiteit. Iedereen heeft vertrouwde ‘beelden’ nodig om betekenisvolle en liefdevolle betrekkingen te kunnen onderhouden met de buitenwereld. Waarschijnlijk leert iedereen in zijn leven specifieke plaatsen kennen die sterk medebepalen hoe hij zich voelt in de wereld. Dat kan het landschap van je jeugd zijn, de stad waar je bent geboren, het natuurgebiedje waar je vaak wandelt, uitzicht op de zeedijk, een land ver weg waar dierbare herinneringen liggen of de verhalen van je moeder over de pastorie waarin ze opgroeide. Zulke plaatsen geven mensen kleur en mensen geven zelf ook kleur aan plaatsen, dat is een universeel gegeven. Vaak liggen die plaatsen dicht bij huis. Susan Aasman en Youri Sepp beschrijven in dit nummer treffend hoe hevig een gekoesterde omgeving een persoon kan vormen. En hoe juist gehechtheid aan een plek de interesse voor het onbekende, het andere kan aanwakkeren (‘Verhalen uit de achtertuin’).

Algemene, op feitenkennis gestoelde beschrijvingen van gebieden kunnen de herkenbaarheid van een streek vergroten, en zo de belangstelling ervoor. Ze hebben daardoor een zekere maatschappelijke en economische waarde. Kunst en cultuur kunnen er ook aan bijdragen dat een gebied tot de verbeelding spreekt. Net als persoonlijke ervaringen bieden dergelijke ‘verhalen’ het individu mogelijkheden om zich te identificeren met de omringende ruimte, zeker als er ondertussen goed voor die ruimte wordt gezorgd op grond van een doordachte visie op de gewenste omgang ermee. Bedenkelijk wordt het als zo’n ‘gebiedsverhaal’ de collectieve verbondenheid van bewoners met ‘hun’ ruimte voorop stelt. Dat riekt naar ongefundeerd ophemelen. Het miskent bovendien de unieke relatie die elk mens met de omgeving, de wereld heeft. En ook moet de hang naar geborgenheid er niet toe leiden dat we het toevallige karakter van onze wortels uit het oog verliezen. Want juist dat bindt mensen overal op aarde.

Trefwoorden