Van de ene op de andere dag besloot het kabinet in oktober het aantal windmolens op land te verdrievoudigen omdat de bouw en het onderhoud van windparken op zee te duur zijn. Dit nieuwe beleid pakt slecht uit voor de Drentse veenkoloniën, vindt Hans Elerie, historisch geograaf en oud-directeur van de Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe.

Vanouds worstelen de Veenkoloniën met het imago van een probleemgebied. Het zijn niet de bewoners die dat ervaren maar vooral buitenstaanders en bestuurders op afstand. Die laatsten hebben de afgelopen decennia veel nooit uitgevoerde plannen en ontwerpvisies voor het gebied ontwikkeld. En het houdt niet op. Voor de tweede keer buigt de Eo-Wijersprijsvraag zich met jonge ontwerpers over de streek, terwijl het project Hotspot van de Agenda van de Veenkoloniën van het gebied een ‘klimaatbestendige proeftuin’ wil maken. Maar waar de ontwerpers met hun trendwatchers nog boven de tekentafels staan te discussiëren, worden zij door de feitelijke ontwikkelingen al ingehaald. De ruimtelijke ordening die zich vroeger door traagheid kenmerkte, lijkt zich nu te ontwikkelen tot een snelle sector, dankzij voortvarend ondernemerschap. De veenkoloniale boer heeft eindelijk zijn vierde gewas ontdekt en dat is geen hennep maar wind.

Semslinie

In een verkiezingsdebat merkte de huidige premier Mark Rutte op dat hij wel wilde investeren in groene energie maar niet ‘in gekke windmolens want die draaien op subsidie’. Van die ferme uitspraak valt weinig terug te vinden in het nu geldende rijksbeleid. In 2020 wil het rijk windparken met een totaal vermogen van zesduizend megawatt (MW) op land neerzetten. Waarschijnlijk zelfs meer, want het kabinet vindt de geplande windparken op zee te duur. In het nieuwe beleid staat het (gesubsidieerde) ondernemerschap voorop. Er is nu al voor 1,5 miljard euro aan projecten ingediend (tevens het totaal beschikbare budget). Behalve voor grote windparken is er ook ruimte voor meer kleinschalige, particuliere initiatieven, die onder de verantwoordelijkheid vallen van provincie en gemeente. Het rijk bemoeit zich alleen met windparken van ten minste honderd MW.
Maar terwijl de particuliere initiatiefnemers dreigen te overtekenen, werkt het rijk nog druk aan zijn structuurvisie ‘Wind op land’. In het concept staan de Gronings/Drentse veenkoloniën aangewezen als een concentratiegebied voor windparken. Het is duidelijk dat de ambtenaren op de twee verantwoordelijke ministeries niet zo thuis zijn in het verre Noorden. Zo achten zij de geometrisch aangelegde patronen erg geschikt voor de aanleg van windmolenparken. Zij zien echter over het hoofd dat deze worden bepaald door de langgerekte woonlinten, zodat de bewoners straks zowel vanuit hun woonkamer als vanuit hun achtertuin kunnen genieten van de toekomstige windmolens. Ook achten ambtenaren de Veenkoloniën geschikt doordat het er zo hard waait, terwijl in werkelijkheid de windsnelheid er ver onder het jaargemiddelde ligt van onze kuststreken. Er zullen dus extra hoge windmolens moeten komen om dit nadeel te compenseren.
Als voorbeeld voor een goede inpassing adviseren de rijksambtenaren windmolens te plaatsen op een oude verdedigingslinie, waardoor deze weer zichtbaar wordt in het landschap. Waarschijnlijk doelen ze hier op de Semslinie, die in de zeventiende eeuw als een virtuele lijn door het veen werd getrokken. De inwoners van de kanaaldorpen, die op korte afstand van deze ruim dertig kilometer lange provinciegrens wonen, zullen niet zo blij zijn met dat advies.
Het rijk hoopt zijn structuurvisie ‘Wind op Land’ eind 2012 klaar te hebben. Op basis van de Electriciteitswet blijft de deur gewoon openstaan voor aanmelding van grootschalige windparken. In dat wettelijk kader staan ruimtelijke kwaliteit, krimp en leefbaarheid op een laag pitje. Je zult straks zien dat de inspraakperiode van de visie ‘toevallig’ samenvalt met de zomervakantie.

Twee keer de Martinitoren

Ook de provincie Drenthe heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt bij de uitwerking van haar planvorming. Op basis van het landelijke klimaatakkoord van 2009 had zij zich aanvankelijk een taak gesteld van zestig MW in 2020. Dat is niet zo veel, maar Drenthe heeft als windarme provincie nooit zo veel gehad met windmolens en heeft nog slechts twee bescheiden windmolens op zijn grondgebied. De nieuwe omgevingsvisie die ruim een jaar later werd vastgesteld, wijst de Veenkoloniën aan als zoekgebied voor windturbines van ten minste drie MW. Deze aanwijzing past min of meer in de traditie om alle onwelgevallige maar noodzakelijke zaken zoals militaire oefenterreinen of grootschalige productiebossen te plannen in de Veenkoloniën.
De provincie ziet in deze nieuwe generatie mammoetmolens van soms 7,5 MW al een kansrijke ‘tweede tak’ voor de agrarische sector. Hoewel ze een voorkeur uitspreekt voor een organisatievorm waarin ook burgers kunnen participeren, werd ook dit keer de planvorming ingehaald door gebundelde initiatieven van kiene boeren. De provincie verloor daardoor haar greep op het proces.
Een voorbeeld van zo’n initiatief dat werkelijk alles op z’n kop heeft gezet, is het windpark van De Drentse Monden met een totaal vermogen van 330 MW. Het gaat hier om een convenant van lokale agrariërs met een landelijke windenergiegigant. Wanneer de betrokkenen besluiten om windturbines van 7,5 MW te plaatsen, kan het vermogen zelfs toenemen tot 450 MW. Het gaat hier om windmolens van ruim 200 meter, dat wil zeggen twee keer zo hoog als de Martinitoren. Dit grootste tot dusver geplande windpark op land valt door zijn omvang direct onder het rijk, dat via de Crisis- en herstelwet de procedures kan verkorten en zowel gemeente als provincie buitenspel zetten.
De provincie, die in het verleden geen noemenswaardige ervaring met windmolens heeft gehad, moet zich rot zijn geschrokken. Daar komt nog bij dat het college van de gemeente Borger-Odoorn, waar het project is gepland, zich ondubbelzinnig heeft uitgesproken tegen de plaatsing van een windmolenpark. En wel om landschappelijke redenen en vanwege de verwachte krimp. Na een verontruste brief van de provincie stuurde het ministerie de stedenbouwkundige Riek Bakker om de verstoorde verhoudingen weer glad te strijken.
In de gemeente Aa en Hunze ligt de situatie weer anders. Het college dat zich in meerderheid heeft uitgesproken voor windenergie werd geconfronteerd met twee lokale initiatieven. De schaal van het landschap is hier veel kleiner, evenals de afstand tot de Hondsrug. In de open ruimte tussen de middeleeuwse randveendorpen en de oude veenkoloniën zijn 13 windturbines van 3 MW gepland, terwijl een voorstel ligt voor 25 windmolens of meer tussen Gieterveen en Gasselternijveen.
Zo werden de ‘veentjers’ in hun vertrouwde leefomgeving plotsklaps geconfronteerd met de plannen van doortastende ondernemers en raakten zij vervolgens verzeild in het procedurele labyrint van de drie verschillende overheden. De initiatiefnemers zijn niet anoniem, maar dorpsgenoten die een flink economisch voordeel kunnen behalen. Zij staan tegenover bewoners die menen van de plaatsing alleen maar nadeel te ondervinden. Dat legt een bom onder de fragiele dorpsbinding van het gemêleerde woondorp en kan nadelig uitpakken voor het toekomstige leefklimaat. De dorpsbelangenorganisaties, die onder normale omstandigheden een bemiddelende rol spelen, voelden zich overrompeld: juist bij de bekendmaking ontbrak een informerende en sturende overheid. Daardoor ontstond al snel een sfeer van wantrouwen waarin actiegroepen het voortouw namen. Zo werden in Gieterveen spandoeken van tegenstanders aan flarden gesneden en lijkt geen redelijk overleg meer mogelijk tussen voor- en tegenstanders.

Natuur Hunzedal

De Drentse Milieufederatie stelt nu voor om de lokale planvorming tijdelijk op te schorten tot provincie en gemeenten klaar zijn met hun gebiedsvisie voor windenergie (naar verwachting begin 2012). Maar de vraag is of de verschillende actiegroepen dat geduld nog kunnen opbrengen. Ook de initiatiefnemers laten zich niet graag laten afremmen nu de subsidiepot leeg dreigt te raken.
Dit keer bestaan de tegenstanders niet uit schreeuwerige NIMBY’s (‘niet in mijn achtertuin’) die elke vorm van dialoog afwijzen. De multimediale websites van Wind Tegen, Wind Nee en Platform Storm wekken vooral bewondering doordat ze een complexe problematiek als windenergie toegankelijk maken voor de leek. Ze gaan niet alleen in op zaken als geluidsoverlast, de slagschaduw van rotoren of de daling van huizenprijzen, maar belichten ook de landschapsbeleving en de perceptie, onderwerpen waar de overheid het laat afweten. Zo stellen ze de vraag wat het effect is van de megaturbines op het aangrenzende Hunzedal, waar in de afgelopen jaren voor miljoenen in natuurontwikkeling werd geïnvesteerd. Het gaat hier immers om een nieuwe generatie windturbines die nog nooit op hun ruimtelijke werking zijn getest. Van dergelijke mammoetmolens bestaan nog geen animaties die hun effect in drie dimensies en in hun beweging verbeelden.
En hoe verhouden dergelijke reuzen zich met de schaal van de landelijke randveenontginningen en de veenkolonie Annerveenschekanaal die onlangs nog werd aangewezen als beschermd dorpsgezicht? Hoe ziet de provincie de relatie tussen het beoogde toeristische Geopark van Hondsrug en Hunzedal tegen de achtergrond van een onruststokend windmolenlandschap?
In dit soort situaties hebben bewoners behoefte aan een objectief informerende overheid. Nog niet zo lang geleden tikte de Nationale Ombudsman Economische Zaken op de vingers met het verwijt dat het burgers eenzijdig positief informeert over windenergie. Kritische rapporten van de onafhankelijke Energieraad en de WRR stonden niet op de website van het ministerie. Het is tekenend voor de sfeer waarin het rijk windenergie op land er op dit moment doordrukt.

Geen maximum

Het beleid voor windenergie in de Drentse veenkoloniën is uitgelopen op een ruimtelijke warboel. Dat valt te betreuren omdat lokale overheden en bewoners veel hebben geïnvesteerd in dorpsomgevingsplannen. Het daardoor opgebouwde vertrouwen is nu als sneeuw voor de zon verdwenen. Onduidelijk blijft hoeveel mammoetmolens de bewoners straks voor hun kiezen krijgen, want inmiddels hebben Provinciale Staten het merkwaardige besluit genomen geen maximum vast te stellen. Voor de buitengesloten burger zijn de ontwikkelingen nauwelijks meer bij te benen. Bij het ter perse gaan van deze Noorderbreedte werden de bewoners opnieuw opgeschrikt door het windmolenpark Oostermoer, een opgekrikte fusie van enkele lokale initiatieven. Ook dit tweede windmolenpark van 150 MW werd tot verrassing van gemeente en provincie door het rijk geaccepteerd en ook hier kunnen de bewoners buitenspel worden gezet. In korte tijd kan zo de leefomgeving van het Oostermoer en de Monden veranderen in een dominant energiewinninglandschap met meer dan honderd mammoetmolens.
Ook andere plattelandsgebieden wachten onzekere tijden. Het rijk heeft ook Oost-Groningen en Noordwest-Friesland aangewezen als concentratiegebieden. Het is wrang dat het rijk niet duidelijk heeft gemaakt hoeveel het denkt te besparen door meer windenergie op land te realiseren. Zo dreigt het onze laatste open landschappen in het Noorden op te offeren aan een ondoordachte investering in duurzame energie.

Trefwoorden