Ik heb een zwak voor Stadskanaal. Het is de naam, het komt door vroeger. Ik ging er met de bus naartoe. Van Groningen via Hoogezand naar de Kielsterachterweg. Bij Bareveld begon het kanaal. Het kanaal, het kanaal, het kanaal. Ik herinner me herfst, ik herinner me grijs, ik herinner me regen. En eindelijk, daar was Stadskanaal. Maar dat stond niet op het bord. Op het bord waren twee letters weg gekalkt. S ad kanaal, dat stond er. Eindeloos mooi vond ik het. Wat een wrok, dacht ik.

Zo verzon ik een verhaal. Over een meisje dat met de bus naar huis ging. Ze had ruzie met haar vriendje, door haar ogen zag ik dat bord.
In die tijd bestond de gado nog en die gado was bijna jarig. Daarom moest er een boek komen over het landschap en over wat er kon gebeuren als je er met een bus van de GADO doorheen reed. Daar kon dat verhaal mooi in.
Het meisje in de bus had geen naam maar het vriendje wel. Harm heette-ie. Stomme Harm, liet ik haar denken. Maar dat kon niet. Hij mocht geen Harm heten. Omdat er een directeur was bij de gado die ook Harm heette. De chauffeurs zouden hem uitlachen.
Vooruit, een andere naam dan maar. Willem, en het meisje dacht stomme Willem. Zo kwam het verhaal in het boek. (Een wijde blik verruimt het denken, ging het heten. De directeuren vonden het…

Trefwoorden