In 2006 was Rik Herngreen een van de 84 auteurs die meewerkten aan de Biografie van de vaarweg Lemmer-Delfzijl, die later dat jaar verscheen bij uitgeverij Noordboek. Zelf deed ik ook mee. Als ‘biograaf’ bracht je met je schrijfblok een dag lang door aan de boorden van het versgebaggerde kanaal, in mijn geval op een visplek voor invaliden ter hoogte van het Friese Rohel, negen huizen groot. Je noteerde wat je zoal zag en dacht en met wie je sprak en waarover: ‘Van scheepvaart is nu al een half uur lang geen sprake geweest. Ik staar verveeld naar de steenbestorting en het struikgoed aan de overkant. (...) Wat later trekt Deo Volente uit Hasselt een glad spoor door het water. Ik zou wel willen zwaaien maar de schipper zit gekluisterd aan zijn marifoon en kijkt niet op of om.’ Ondertussen zat Rik, Noorder-breedte-medewerker van het eerste uur, helemaal aan het Groningse uiteinde, nabij de zeehaven van Delfzijl. Hij schreef die dag dit wondermooie essay.

(Als schrijflocatie was mij toegewezen 53o18’59” N 6o58’35” O. Ik heb dat na enig zoeken verbeterd tot 53o18’55” N 7o00’36” O. Wat ik intussen tegenkwam en gebruiken kon, heb ik in mijn verhaal daarheen verplaatst)

Eerst is er een locatie. Daar laat zich van alles bij elkaar kijken (horen/ruiken/voelen/denken). Is het resultaat anders dan het op elke andere locatie geweest zou zijn, dan heet dat plek. De allerzintuiglijksten en allerfantasierijksten kunnen haast elke locatie op aarde tot plek kijken. Wij allermeesten hebben locaties nodig met veel onderscheidende aanleidingen voor anders dan elders.

I. Dragers van het eerste beeld

Mijn schrijflocatie is er zo een die voor ons allermeesten meteen al plek wordt. Dat begint bij de dragers van het eerste beeld, hun compositie en de connotaties daaromheen. Compositie is hier een verkeerd woord, aan dit beeld is niets ontworpen. Je ziet het als zo ritmisch, contrastrijk en oninwisselbaar, dat je er een scheppende hand achter zou vermoeden.
Horizontale lijnen en vlakken. De dijken, de oevers, de horizon. Hun perspectivische rangschikking maakt naar het westnoordwesten de vaarweg zichtbaar waar het vandaag om gaat. Het wad, de Eems, de verre zee daarachter. Het kanaal is hier al zee, de zee wijst al naar voorbij Lemmer.
Verticale lijnen. Schoorstenen. Windturbines volgen de kustlijn of zijn blijkbaar windparken.
Massa. Flatgebouwen in Delfzijl, chemische installaties, kolossen in Duitsland aan de overkant. De tientallen meters hoge blauwe cilinder van de bauxietsilo van Aldel.
In hetzelfde blauw de verpletterend mooie diagonaal van de bauxiettransportbandkoker. Die loopt over vierhonderd meter (op deze afstand wel een tiende van wat in één oogopslag te overzien is) van de losplaats op het water (ook blauw vandaag, maar anders) naar die silo. Die koker komt uit Suriname.
Ver weg over zee, klein maar door zonversterkte witheid verbijsterend aanwezig, de door dunne donkere bandjes gelede stroomburcht Eemshavencentrale.
Er is nog veel meer, en het doet allemaal of het bij elkaar hoort.
Het plek worden dringt zich meteen al op. Maar is zo’n krachtig beeld met alle connotaties eromheen genoeg? Of is er meer nodig om locatie tot plek te maken, plek die niet verveelt, plek waarvan je kunt houden, plek waaraan je gehecht kunt raken, plek die je je eigen kunt maken, plek voor jou anders dan voor anderen? Op heel wat locaties blijft het bij de dragers van het eerste beeld. Zo’n landschap kan op het eerste gezicht indruk maken, na een tijdje valt er weinig meer te ontdekken. Zo’n boek heb je zo uit.

II. Bewegingen

Ooit raak je uitgekeken op het eerste beeld en zijn dragers. Gelukkig kunnen dan bewegingen verbeelding ontketenen. Neem nu bewegingen die de vaarweg volgen. Er loopt een binnenvaartschip uit Nieuwegein binnen, met bergen zwarte massa, amorf. Poederkool? Zou het vandaag langs alle medeschrijvers doorvaren en verder? De oranje chemie-
tanker Noormanna uit Ravenna gaat bijna weg. Namen doen herinneren en openen nieuwe vergezichten. Een vrachtschip uit Limassol. Baggerzuigers af en aan, men moet toch blijven varen. Wat zuigen ze op? Duizenden tonnen fijnverdeeld leven en dood en geschiedenis, verderop in zee gestort tot uitwaaierende bruinzwarte pluimen.
Andere reizigers trekken andere banen, leggen andere verbanden. Zwaluwen, spreeuwen, tapuiten, steltlopers in alle maten, sterns, meeuwen, klein grut, allemaal onderweg van oorden in het noorden naar een winter in Zuid-Europa, Afrika en verder. Of ze zijn er hier al. Enkele verlate gierzwaluwen kun je net zo goed zien als Afrikaanse vogels die elk jaar een kwartaaltje bij ons komen kramen. Tweemaal een jager, roofmeeuw met nijdige vleugelslagen en kwaaie kop. Geen wonder, ’s zomers leeft hij op toendra’s van verse vette lemmingen met malse jongen en een eitje op zijn tijd, verder moet hij zich tussen Poolzee en West-Afrika maar redden met roofovervallen op meeuwen met kroppen vol zeebanket, en met een enkel ziek kustbeest.
Hoger trekken vliegtuigen voorbij. Het hoogst de grote van Amsterdam naar Tokio bijvoorbeeld. Lager wat recreatief gescharrel van A naar A of B, via mij.
Wolken. Zelf komen die niet ver op een mooie dag als vandaag. Maar ze bewegen mee met luchtverplaatsingen over duizenden kilometers. Die kun je erbij denken.
Als je geluk hebt, bewegen er ook mensen. Die kunnen je vertellen hoe zij de wereld zien, dezelfde wereld. Vandaag niet veel geluk. Zwijgzame oude man op nieuw brommertje, hengelaar verkeert onder water (stel je voor: de van hieraf onzichtbare werveling van leven, roof en moord onder water). Buiten gespreksafstand mensen op boten: ernstige beroepsvaartschippers, nog ernstiger navigerende watersporters, passagiers op haastige veerboten Delfzijl-Emden en Emden-Borkum, poloshirtmensen (glaasje witte wijn, verfijnd vishapje) op trage voormalige vracht- en vissersschepen (onder het zeil knort de motor stevig door, de volgende groep wacht al). Alleen de boterhammenbrenger en de journalist die hem vergezelt, zijn goed voor een praatje.
En nog veel meer.
Op mijn schrijfplek blijkt het beeld een toneellijst, uniek kader voor een even unieke verzameling van verplaatsingen. Ze maken zichtbaar hoe deze plek in het web van de wereld hangt. Elke beweging verwijst naar plaatsen en handelingen ver weg. Mijn schrijfplek is met duizenden onzichtbare lijnen in duizenden richtingen verbonden met duizenden oorden ver buiten de lijst, ver voorbij de horizon. Op mijn schrijfplek balt de wereld zich samen.

III. Kleine dingen

Ik sta maar eens op uit mijn blauwe kampeerstoeltje, scharrel wat rond. De locatie blijkt vol kleine dingen, je merkt ze op het eerste gezicht niet eens op. Sommige ooit bedoeld, andere alleen maar ontstaan.
Steentjes, schelpen nieuw en fossiel, planten, insecten, stalen constructies, aanwijsborden, bitumen, herinnering aan basalt, stortsteen. Ze zijn door mensenhand, stroming, branding, wind van vaak heel ver weg hierheen gekomen. Ze hebben ook in de tijd vaak al lange en veelbewogen reizen gemaakt.
Er is bijvoorbeeld ook het uitzicht op de hoge kerk van Termunten, nauwelijks te zien maar ik weet uit eigen ervaring hoe ontroerend mooi van vlakbij. Bijna negenhonderd jaar geleden hier geland als een soort ruimteschip van tufsteen (met schepen aangevoerd uit de Eifel) in een gloednieuwe Italiaanse bouwstijl. Niemand hier had ooit zoiets gezien. Gelukkig bestonden er nog geen streekeigen welstandsvoorschriften. Later gewend, verbouwd, enorm vergroot in baksteen (van huis uit ook al een techniek van ver weg, net als de landbouw die dit mogelijk maakte, het graan, de aardappel, de tractor, eigenlijk haast alles wat we als ‘van hier’ ervaren), daarna weer verkleind. Nu vaak misbruikt als icoon van verkeerd begrepen tradities en als misplaatst weermiddel tegen het nieuwe.
Details maken een plek rijker, complexer. Niemand kan ze allemaal bij zijn plekvorming betrekken, hoe vaak hij er ook komt. Iedereen selecteert anders, legt andere verbanden. Iedereen maakt van dezelfde locatie zijn eigen, persoonlijke plek – eender en anders.
De nooit volledig te bevatten rijkdom aan plaatsgebonden details biedt tegenwicht tegen officiële, gezaghebbende interpretaties van het landschap, tegen deskundige beschrijvingen en waarderingen die de bezoeker beeld en interpretatie kant-en-klaar aanreiken.
Door rijkdom aan plaatsgebonden details wordt een locatie meer specifiek en een plek meer persoonlijk. En groter: juist details bieden bij aandachtige beschouwing en overdenking weidse vergezichten in ruimte en tijd. J.C. Bloem zegt het: Het leven houdt zijn wonderen verborgen tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat. Dat kon zelfs in de Dapperstraat gebeuren; waarom niet op deze strekdam in de Eems?

IV. Schoonheid

Er is meer schoonheid dan alleen beeldesthetiek. Iets wat er op het eerste gezicht ‘niet uitziet’, kan prachtig worden door verhalen, herinneringen en betekenissen die ermee verbonden zijn, door raadsels waarvoor juist rafeligheid je stellen kan. Je zou zulke beelden niet willen ruilen voor de opgeruimde schoonheid van een mooi en net ontwerp. Vestdijk:

Ik houd het meest van de halfland’lijkheid:
Van vage weidewinden die met lijnen
Vol waschgoed spelen; van fabrieksterreinen
Waar tusschen arm’lijk gras de lorrie rijdt,
Bevracht met het geheim der dokspoorlijnen.
Want ’k weet, er is daar waar men ’t leven slijt
En toch niet leeft, zwervend meer eenzaamheid
Te vinden dan in bergen of ravijnen.
De walm van stoomtram en van bleekerij
Of van de ovens waar men schelpen brandt
Is meer dan thijmgeur aanstichter van droomen,
En ’t zwarte kalf in ’t weitje aan de rand
Wordt door een onverhoopt gedicht bevrijd
En in één beeld met sintels opgenomen.

Hier waren het zwarte schapen op de dijk, tussen enorme, glanzend witte, smakelijke paddestoelen, met erachter chemiepark Delfzijl, die schitterend glanzende Medusa van buizen, vaten en ventielen.
En al het al genoemde. De dragers van het eerste beeld, de bewegingen, de kleine dingen, vermoedens en verhalen die ik al noemde.
En nog veel meer.
Hoe armoedig zijn in dit perspectief de locaties louter bestaand uit dragers van het eerste beeld in een dwingend, uitgetekend verband. Daar is de laag uitgebannen van niet ontworpen details, rafels en raadsels, ruimte en aanleidingen voor verbeelding, diepte van tijd. Sommige ontwerpers zijn er dol op, die bouwen hun reputatie op de schepping van zulke steriele ambiances, liefst op plekken die nodig eens moesten worden opgeruimd, ‘leeggemaakt’. Sommigen zien het geheim en de schoonheid van het Nederlandse landschap zelfs in zijn raadselloosheid, zijn bewust vervaardigde eenduidigheid. Als de praktijk dan anders blijkt (natuur is weerbarstig en het leven hecht zijn complexe patina in lagen aan wat ooit rechtoe-rechtaan begonnen is), dan maken ze het landschap gewoon opnieuw raadselloos en eenduidig. Dan klopt het weer. De komende jaren wordt de vaarweg Eems-Lemmer voorbereid op aanstormende welvaart, vragend om steeds meer steeds grotere steeds snellere schepen, dus om een bredere, diepere vaarweg met hogere dijken. Gij bestuurders, technici, ontwerpers en kunstenaars die daarmee aan de gang gaat, beseft zo het u behaagt dat toevoegen meestal meer schoonheid en bedrijf oplevert dan vervangen. Natuurlijk, soms kan het niet anders, maar veel meer dan gebruikelijk kan het gegroeide, gegroefde, gelaagde zonder al te grote programmatische concessies worden gerespecteerd en benut als context en uitgangspunt voor nieuwe avonturen. Daar zit meer kunst in dan in het aanbrengen van hier en daar een kunstvoorwerp.

V. Rust

Het wordt avond. Alle grote en kleine dingen en bewegingen van vandaag zijn vaartuigen gebleken, van heinde en verre brachten ze gedachten waaruit de locatie mijn plek kon worden, alsof ze het speciaal daarvoor deden. Nu komen ze daar tot rust:

(…)
Vois sur ces canaux
dormir ces vaisseaux
dont l’humeur est vagabonde.
C’est pour assouvir
Mon moindre désir
Qu’ils viennent du bout du monde.

(Naar het Nederlands ontdicht: Kijk, op die vaarwegen slapen de schepen met hun zwerversaard. Zij komen van het eind van de wereld om zelfs mijn kleinste verlangen te bevredigen)

Op locatie 53o18’55” N, 7o00’35” O ging op 1 september 2006 de zon onder om 20.27 GMT+1. Op de plek die in de loop van die dag op deze locatie ontstond, voltrok zich op dat moment het vervolg en het einde van Baudelaire’s ‘L’invitation au voyage’:

Les soleils couchants
Revêtent les champs,
Les canaux, la vie entière,
D’hyacinthe et d’or;
Le monde s’endort
Dans une chaude lumière.

Là, tout n’est qu’ordre et beauté,
Luxe, calme et volupté.

(De ondergaande zonnen dekken met hyacint en goud de velden toe, de vaarwegen, het hele leven. De wereld slaapt in een warm licht in. Daar is alles orde en schoonheid, luxe, rust en wulpsigheid)

(In het gedicht staat eigenlijk ‘ton moindre désir’ en ‘la ville entière’, maar aan de Eems is smokkelen een oud en eerbiedwaardig gebruik. Die ville is trouwens Amsterdam, tevens het eigenlijke einde van de vaarweg naar Lemmer. Daarheen wilde Baudelaire, met zijn geliefde. Het was rond 1850. Het is er nooit van gekomen.)