Karsten Reise brengt apocalyptische voorspellingen over zeespiegelstijging terug tot hanteerbare proporties. ‘Aardbeien van drijvende akkers, stel je toch voor hoe dat zou zijn!’ De bioloog van het Duitse waddeneiland Sylt kijkt verder dan de dijk.

Dit interview komt uit de Noorderbreedte-special Weg met de dijk? Lees hier meer over de gastredactie de Young Wadden Academy. Of laat je aan het denken zetten door de Denker des Vaderlands René ten Bos. 

Prof. dr. Karsten Reise heeft de tijd. Reise (1946), die tot zijn emeritaat hoofd was van het Wattemmeerstation van het Alfred Wegener Institut op het Duitse eiland Sylt, denkt in decennia, eeuwen. Neem de zeespiegelstijging. In de laatste vijfduizend jaar was die nauwelijks aan de orde, vertelt Reise. Maar daarvoor ging het hard, en nu weer stijgt het water door smeltend poolijs. Daar is iedereen het over eens. De grote vraag is natuurlijk: hoe snel en hoeveel gaat het water stijgen? Dat het proces nog eeuwen door zal gaan is wel zeker. En dan gaat het niet om decimeters maar waarschijnlijk om tientallen meters. En dus is de dijken verhogen misschien niet de beste oplossing, vindt Reise.

Stijgend water, dalend land
Met de stijging van de zeespiegel groeit ook het land, legt Reise uit. Sediment zet zich af op wadplaten en kwelders langs de kust. Een natuurlijk en duurzaam proces, dat we verstoord hebben door de bouw van dijken, zegt Reise. Verder hebben we het land door drainage en turfwinning laten dalen, wat het verschil tussen zee en land alleen maar heeft vergroot; we hebben een niet-duurzaam landschap gemaakt.

Omdat dijkdoorbraken rampen veroorzaken hebben we de dijken voortdurend opgehoogd en versterkt. Het vertrouwen in de huidige dijken heeft ertoe geleid dat mensen zich veilig wanen en veel waarde achter de dijk hebben geïnvesteerd. Doorgaan met verhogen is echter geen oplossing, meent Reise, dan zadelen we de volgende generaties alleen maar op met een groter probleem.

Hij noemt voorbeelden van duurzame manieren om het kustgebied te ontwikkelen. Een praktische manier is een buffer van zand opspuiten voor de dijk. In  het waddengebied gebeurt dat indirect: tussen de eilanden wordt zand gesuppleerd, de zee transporteert het sediment vervolgens naar de kust. Een ander voorbeeld is getijdenpolders aanleggen achter de dijk, zodat het water door een gat in de dijk naar binnen en naar buiten kan. Daarmee sla je twee vliegen in een klap, ruimte voor water en een paradijs voor planten en dieren. De Luneplate bij Bremerhaven is een goed voorbeeld (zie de drie voorbeelden onderaan de pagina).

Drijvende akkers
Reise is opvallend blijmoedig en optimistisch. Geen doemscenario’s, maar mooie vergezichten schetst hij ons. Technisch kan alles al lang, benadrukt hij steeds, als om aan te geven dat hij geen donquichot is. Er is alleen een andere manier van denken nodig. We moeten leren mét water te leven. Laten we ruimte voor water maken in het binnenland en laten we leren met de natuurlijke dynamiek van het water om te gaan. We kunnen ons aanpassen. Drijvende akkers en drijvende kassen. Drijvende huizen of huizen op palen of terpen. Helemaal niet moeilijk, technisch is het mogelijk. ‘Stel je toch voor’, zegt Reise enthousiast, ‘aardbeien van een drijvende akker. Daar kun je een beste prijs voor vragen.’ We zien het voor ons, maar hoe komen we daar? Daar heb je aansprekende mensen voor nodig, meent Reise, kunstenaars, muzikanten. ‘Je moet festivals organiseren. Zo maak je de mogelijkheden tastbaar. Je moet mensen meenemen in je idee en ze mee verantwoordelijk maken. Dan kun je politici inspireren.’

(De tekst gaat onder de afbeelding verder)

Illustratie Marleen Annema en Tom van Huisstede

 

Denken vanuit traditie
Reise constateert dat het niet gemakkelijk is om over nieuwe oplossingen te praten met de dijkenbouwers van nu. ‘De waterstaatkundigen zijn techneuten die van uit hun eigen traditie denken en graag van uit die traditie problemen oplossen. Bovendien hebben ze geleerd voorzichtig te zijn met wat ze zeggen, ze moeten betrouwbaar zijn en ze kunnen geen grappen maken over de dijk. Die is een politiek beladen onderwerp. Ik ben bioloog. Ik weet iets van dieren en planten, met mensen hield ik me niet echt bezig. Maar ik ontdekte dertig jaar geleden dat ik er door de ingenieurs een beetje tussen werd genomen. Dat triggerde me enorm. Vanaf toen ging ik me inspannen voor een andere kustsamenleving. Dat werd me niet in dank afgenomen en ik werd onheus bejegend en dwarsgezeten. Gelukkig verandert het denken over dijken langzamerhand.’

In Sleeswijk-Holstein is Robert Habeck van die Grünen minister van Milieu, met kustdefensie in zijn portefeuille. Reise ervaart dat hij door het groene karakter van de minister gemakkelijker kan praten met de ingenieurs. Binnen het departement zijn bovendien de vernieuwers in opmars. In de beleidsagenda 2100, voor de bescherming van de Duitse waddenkust, hebben natuurbeschermers en kustingenieurs afspraken gemaakt. Op de keper beschouwd willen ze hetzelfde: een buffer. De ingenieurs willen een buffer die golven kan breken, de natuurmensen willen een buffer als natuurgebied. In getijdenbassins gaan ze nu samen aan de slag. ‘Het is dus geen tegenstelling, tussen de ingenieurs en de natuurbeschermers’, concludeert Reise. ‘Er wordt gewoon niet al te best gecommuniceerd. Maar ik zie dat veranderen en dat stemt me optimistisch.’

(de tekst gaat onder de afbeelding verder)

Illustratie Marleen Annema en Tom van Huisstede

 

Vooruit met kleine stapjes
Het hoeft ook allemaal niet zo snel, vindt Reise. Zo’n discussie over alternatieven voor de kustdefensie heeft, zo heeft hij ervaren, twintig jaar aan publiek debat nodig, twintig jaar aan plannenmakerij en dertig jaar aan implementatie. Bijna een mensenleven. En dat is helemaal niet erg, want de zeespiegel stijgt langzaam; we hebben het niet over aardbevingen of andere natuurlijke rampen, maar over een gestaag proces. He gaat om een intergenerationeel proces waarbij we alle kennis kunnen gebruiken. De vernieuwers moeten wel oppassen dat ze niet een nieuw dogma creëren door vanbovenaf te zeggen hoe het moet. Kleine stapjes, leren van experimenten en ruimte voor initiatieven van lokale gemeenschappen, dat is volgens Reise de sleutel tot succes.

Want dat hebben we door schade en schande wel geleerd, dat we moeten luisteren naar bewoners. Reise haalt de Duitse cultuurwetenschapper Lea Schmitt aan. Zij schreef een prachtig boek over Ameland. Over hoe It Fryske Gea plannen ontwikkelde voor een wash over, een plek waar de zee door de duinen het land zou binnenkomen. Maar achter die duinen lag land dat de boeren gemeenschappelijk gebruikten. Niet dat dat nou zoveel opleverde, maar het gemeenschappelijk gebruik was een lange traditie op het eiland en van grote sociale waarde. Het gebied laten overstromen was een brug te ver. Conclusie van Schmitt: de sociaal-etnografische kenmerken van een gemeenschap zijn van groot belang bij nieuwe ontwikkelingen.

Juist in de waddenregio is het belang van een nieuwe kijk op waterveiligheid en kustdefensie groot. Het is een krimpgebied. ‘Stel je voor’, zegt Reise, ‘dat er steeds meer mensen wegtrekken. De boerenbedrijven worden steeds groter. Dan worden we geconfronteerd met de vraag of we met z’n allen een dure dijk in stand houden waar alleen de boeren van profiteren. Ik verwacht dat daar venijnige discussies over zullen worden gevoerd. Nee, nú is het moment on ervoor te kiezen het landschap zo in te richten dat mensen niet weggaan maar hier willen blijven wonen. Je kunt deze mensen zelfs opleiden tot culturele gidsen die aan toeristen de verhalen van hun regio kunnen vertellen. Door die kennis gaan ze zich identificeren met hun eigen streek en krijgen ze zo een rol van betekenis.’

Beide kanten van de dijk
Er ligt ook een taak voor wetenschappers. Reise: ‘Wat we als wetenschappers veel beter moeten leren begrijpen is het proces van sedimentatie, de natuurlijke dynamiek van het proces. We weten dat er door de zee zand en slib wordt afgezet, maar eigenlijk begrijpen we er niet veel van. Ook begrijpen we niet goed hoe de afzetting van sediment verband houdt met de zeespiegelstijging. Als we deze fundamentele sedimentatieprocessen beter begrijpen, kunnen we hierop inspelen. Als we daar te laat mee beginnen, zou dat wel eens consequenties kunnen hebben voor de mosselbanken en de zeegrasvelden, kwetsbare onderdelen van het ecosysteem en heel gevoelig voor getijdenbewegingen.’

Een ander wetenschappelijk opgave is volgens Reise onderzoek naar de ecologie van de kleistreek op het moment dat het weer zeebodem wordt, daar weten we weinig van af. ‘We focussen nu vooral op mariene systemen, zeg maar op het wad en de zee, en terrestische systemen, het land, maar we moeten ons richten op oud land, wat straks weer zeebodem wordt.’

Daar valt nog veel over te leren dus. Maar het belangrijkste dat we moeten leren benadrukt Reise, is dat we de natuur haar gang moeten laten gaan. En leer ook de toevalligheden van de geschiedenis accepteren. Zoals de Japanse oester die we nu volop in de Waddenzee hebben. ‘Je kunt zeggen: we willen deze exoot niet. Maar je kunt de ontwikkeling niet terugdraaien. Dat is evolutie, en waarom daar niet van genieten?’

 

Drie voorbeelden

Hamburg  
En de steden dan? ‘Nog veel makkelijker’, zegt Reise, ‘til gewoon alles omhoog’. Hamburg is een goed voorbeeld. HafenCity, de nieuwe stadswijk op een oud haventerrein aan de Elbe, is gebouwd met het oog op hoogwater en zeespiegelstijging. Er zijn geen dijken; het water heeft vrij spel. In de plinten van flatgebouwen zijn daarom geen woningen gepland, maar garages, met speciaal afsluitbare deuren. Er zijn, op 7,5 meter hoogte, hoger dan de hoogste vloedverwachting, nieuwe wegen voor voetgangers aangelegd, breed genoeg voor hulpdiensten. Sommige gebouwen met publieksfuncties op de begane grond hebben extra dik glas in de ramen. Zo is hoog water eerder een attractie dan een bedreiging. HafenCity wordt wereldwijd beschouwd als een voorbeeld van duurzaam en waterveilig bouwen.

Pellworm
Het Duitse waddeneiland Pellworm heeft de vorm van een soepbord. Een 25 kilometer lange dijk van 8 meter hoog is de rand van het bord en beschermt de binnendijkse oude polders tegen de zee. Als je de dijk doorsteekt, loopt het bord vol – het diepste punt ligt een meter onder de zeespiegel. En de dijk doorsteken, aan twee kanten, is nou net wat Pellworm moet doen, volgens Reise. Dat zou het eiland kansen bieden op het gebied van economie, waterveiligheid en natuur. De geringe omvang van de bevolking, 1.100 zielen, maakt pionieren op dit gebied kansrijk. Mensen zijn betrokken en hebben direct belang bij nieuwe ontwikkelingen. Zo zou zandstranden – die er nu niet zijn – opspuiten een toeristische trekker van jewelste zijn. Meer water is geen probleem, benadrukt Reise, het is onderdeel van de oplossing.

Getijdenpolders
De 1.400 hectare grote Luneplate aan de Weser bij Bremerhaven is een getijdenpolder. Twee keer per dag lopen delen van de Luneplate onder. Het natuurgebied is een broedgebied voor de kluut en andere water- en waddenvogels. Waterbuffels en Gallowayrunderen zorgen door begrazing voor een diverse vegetatie binnen- en buitendijks.
Het Friese dorp Holwerd is ook zo’n voorbeeld. Het plan Holwerd aan Zee – waarbij een gat in de dijk de verbinding van het oude vissersdorp met de zee herstelt – moet de economische ontwikkeling en daarmee de leefbaarheid van het gebied verbeteren en koppelen aan natuurontwikkeling en waterveiligheid. Holwerd aan Zee verkeert nog in de planfase, maar het dorp heeft er inmiddels breed draagvlak voor gevonden.