- Bijna alles kan lokaal, behalve sommige kruiden, citrusvruchten, koffie en chocolade
- Nederland telt 481 voedselgemeenschappen
- In het Noorden is Friesland het meest actief
Voedselfilosoof Michiel Korthals spreekt liever over ‘goed eten’ dan over ‘gezond eten’. Want als we te veel nadruk leggen op gezond voedsel, voelen we ons schuldig als we eens te vet of te zoet eten. Dan trekken we eten in het domein van schuld en boete. En juist dat is zonde, omdat voedsel bereiden en verorberen zo’n rijke bezigheid is. ‘Het verbindt je met andere mensen, het geeft een rustpunt in de dag, het is een beloning van hard werken, en het is een maatschappelijk proces dat overal ruimtelijk zichtbaar is, met groentetuinen, akkers en weilanden’, schrijft Korthals in zijn nieuwe boek Eetbare natuur.
Tegen die achtergrond pleit de filosoof voor het opnieuw vormen van korte voedselketens. Voor zover het kan wil hij af van de wereldwijde bevoorradingsketens, de intensieve landbouw en de mondiale invloed van internationale agrofoodbedrijven als Cargill, Nestlé, Sysco, Archer Midland Daniels en JBS. In zijn ogen zijn mensen ‘vervreemd’ geraakt van wat voedsel echt is.
Zelf verbouwt hij bij Laren, zijn woonplaats, Sint Jans Rogge. Dit door Slow Food Nederland geprezen gewas wortelt diep en kan dus goed tegen droogte, put de bodem niet uit, is bestand tegen harde regenvlagen en levert eind augustus een overvloedige oogst op. Met de geoogste aren kan brood, ontbijtkoek en bier gemaakt worden.
Niet iedereen heeft zin en tijd zich bezig te houden met Sint Jans Rogge of een ander gewas. Toch bestaan vandaag de dag in Nederland tal van korte voedselketens waarbij de gewone mens zich kan aansluiten: van Herenboeren tot CSA-boerderijen (Community Supported Agriculture), en van Local2Local- tot Support Your Locals-netwerken.
Rechtstreex en Oregional
Op 481. Daar kwam Sandra van Kampen op uit toen ze ging tellen hoeveel voedselgemeenschappen actief zijn in Nederland. Denk dan niet alleen aan de hierboven al genoemde voorbeelden, maar ook aan voedselbossen, buurttuinen, coöperatieve streekmarkten, boerderijwinkels, nieuwe gebiedscoöperaties als Land van Ons, groothandels als Rechtstreex en De Streekboer, en producentencollectieven als Oregional en Boerenhart.
Voorlopig woont Van Kampen nog in Ede in Gelderland, maar zij zoekt een woning in het Noorden van het land. Zij is namelijk één van de nieuwe herbergiers geworden van Nieuw Wongema. Die groepsaccomodatie in het Groningse Hornhuizen wil een brandpunt zijn van ‘de nieuwe economie’, een economie met lokaal opgewekte energie en lokaal verbouwd en verwerkt voedsel.
Dat biedt meteen de kans om de daad bij het woord te voegen. ‘In eerste instantie willen wij laten zien hoe je korte ketens voor elkaar krijgt, om te voorkomen dat je alleen maar hoog van de toren blaast dat het voedselsysteem moet veranderen’, vertelt Van Kampen. ‘Hornhuizen heeft samen met andere dorpen subsidie gekregen voor een voedselbos. Het lijkt me superleuk dat vanuit Wongema te steunen en op termijn producten uit dat voedselbos op de kaart te zetten. Maar eerst beginnen we met Waddengoud, het keurmerk voor producten uit het Waddengebied, om de Waddengastronomie op onze kaart te krijgen. Wij hebben verder een enorme voorraad aangelegd van sappen van Eikemaheert uit Loppersum en sap, bloem en granen van Landgoud uit Kloosterburen. We halen groenten uit de Eemstuin in Uithuizermeeden en van Westers, een biologisch-dynamische akkerbouwer in Hornhuizen die wortelen en aardappelen teelt. We werken met Waddenmax, een veeteler met een eigen zuivellijn die om de hoek bij Wongema zit. We hebben op deze manier lijntjes bij lokale boeren bij wie we zo langs kunnen fietsen. We halen lokaal gebrande koffie uit Groningen van Koffiestation. Die koffie is wel aanmerkelijk duurder dan in de supermarkt. Tegelijk is het meeste lokaal geproduceerde voedsel tegen concurrerende prijzen te koop, en zijn groenten vaak zelfs goedkoper dan bij de supermarkt. Het belangrijkste verschil is dat het meer tijd kost om voedsel lokaal te kopen.’
Uit de inventarisatie die Van Kampen maakte van alle voedselgemeenschappen in Nederland, blijkt dat Friesland de meeste initiatieven telt van de drie noordelijke provincies. Er zijn dorpstuinen in Snakkerburen, Hurdegaryp, Warns, Heeg, Pingjum, Leeuwarden, Popperwier en Makkinga. Friesland telt ook vier CSA’s: samenwerkingen tussen een boer en een vaste groep consumenten. Die bevinden zich in de dorpen Noardburgum, Grou, Drogeham en Sibrandabuorren. Verder zijn er tamelijk veel Friese pluktuinen, boerderijwinkels, streekmarkten en voedselbossen.
CSA’s zijn er ook in Drenthe (Dwingeloo, Annen, Nieuw-Roden) en Groningen (Bedum, Haren, Groningen-stad en Ten Boer). Veel moderne Herenboeren zijn er in het Noorden nog niet. Een Herenboerderij is een coöperatie waarin een groep consumenten de opdrachtgever van een boer wordt. In Groningen-stad wordt nog naarstig gezocht naar voldoende huishoudens om te kunnen beginnen. In Assen is in november 2020 wel al de eerste Herenboerderij van start gegaan: Hof van Rhee, vlak boven de stad. Hierbij hebben zich 240 huishoudens aangesloten.
‘VOEDSELGEMEENSCHAPPEN ZIJN NIET KLEINSCHALIG EN ONBEDUIDEND’
Het pandemiejaar heeft een stoot energie gegeven aan de korte voedselketens, vertelt Van Kampen. ‘Er zijn landwinkels en lokale producenten die zeggen dat ze tot wel driehonderd procent meer klanten hebben gekregen. Zeker in de eerste lockdown in 2020 vonden veel mensen het te druk in de reguliere supermarkt en hadden ze bovendien meer tijd, wat hen naar buiten heeft gedreven: laten we even een fietstochtje doen en spullen kopen bij de landwinkel. Het interessante is dat na die eerste lockdown de klandizie van die winkels niet is teruggezakt. Bezorgdiensten van lokale producten als De Streekboer in Noord-Nederland en Boerschappen in Breda hebben vier tot vijf keer meer bestellingen. Een derde reden hiervoor kan een opkomend bewustzijn zijn: mensen denken na over wat er gebeurt in de wereld, en willen meer uit de streek en gezonder eten.’
Er zijn tal van redenen waarom mensen de aantrekkingskracht van lokaal voedsel ervaren. Dat kan een unheimisch gevoel zijn bij de anonieme, mondiale voedselketens. Dat kan zijn dat boeren op deze manier een ander verdienmodel kunnen krijgen. Van Kampen: ‘We moeten voedselgemeenschappen niet afdoen als kleinschalig en onbeduidend, want zo’n CSA of oogsttuin is al mogelijk op anderhalf, twee hectare grond, waarmee een boer een goed en serieus inkomen kan verdienen.’
Een derde reden kan zijn dat mensen de hele werkweek achter hun computer hebben gehangen en dolgelukkig worden als ze even de handen in de grond van een dorpstuin kunnen steken. Tot slot moet ook het sociale element niet onderbelicht blijven. ‘Als ik naar mijzelf kijk: wij hebben tien jaar in Culemborg gewoond, in een ecologische wijk met een stadsboerderij. Dat was onze buurtwinkel, gevestigd op hartstikke vruchtbare rivierklei. Ik vond het heerlijk daar elke zaterdag heen te gaan, een kopje koffie te drinken en met een tas vol verse groenten weer naar huis te keren. Dat is een vorm van geluk die meer mensen zoeken.’
Van Kampen pleit ervoor om de lokale voedselketens serieuzer te nemen. ‘In gesprek met overheden merk ik vaak dat die denken dat het hobbyachtige initiatieven zijn. Dat is jammer. Want dit is een mooie manier om ons voedselsysteem van onderop te veranderen. We blijven steeds denken vanuit die enorme schaalvergroting, maar als je onder de streep kijkt wat voor kosten die grootschalige boeren moeten maken, doen die kleine bedrijfjes het zo slecht nog niet. Er zit vaak ook geen subsidie bij. Subsidie is niet belangrijk, wel dat er makkelijker toegang tot grond komt. Onder jonge mensen is er veel belangstelling om boer te worden, maar ze komen simpelweg niet aan grond. Dat zie je ook met Herenboeren-initiatieven. In Ede zijn wij ook al drie, vier jaar bezig geweest om een Herenboerderij te beginnen, maar slagen we er niet in om aan grond te komen. Het fijnste is om die grond te pachten en niet zelf in eigendom te hebben. Dan heb je als Herenboerderij of als CSA niet zulke grote aanloopkosten.’



Alles goed en wel: de korte voedselketens zijn wel degelijk begrensd. Waar wordt bijvoorbeeld de koffie verbouwd waar menig mens dagelijks naar snakt? ‘Wat jij zegt klopt’, reageert Van Kampen. ‘Als je het vertaalt naar wat mensen dagelijks op hun tafel hebben staan, denk ik dat je uiteindelijk wel voor tachtig procent lokaal kunt inkopen. Dat hangt wel af van hoe strikt je in de leer bent: als je in de stad Groningen woont en je wilt je spullen van niet verder dan 25 kilometer verderop halen, zijn er beperkingen. Maar als je heel Nederland als “lokaal” ziet, kun je met niet al te veel moeite eten uit de regio. Alleen kruiden, citrusvruchten, koffie inderdaad en chocola kun je niet uit Nederland halen. Wel verbouwen we hier steeds meer kruidenthee. Ik denk dat twintig procent van je boodschappenmandje uit andere landen blijft komen, in elk geval de komende jaren. Maar als je nu kijkt wat er lokaal gekocht wordt, zitten we nog lang niet op de tachtig procent die wel mogelijk is.’
Het vergt dus tijd om het voedselsysteem te veranderen. Maar wat nú al kan, is een intensere omgang met ons eten. Die beschrijft Michiel Korthals met zintuiglijk genoegen in zijn boek. ‘Voelen hoe vers geurig boerenkool is, door de bladeren van de dikke stengel te plukken; ruiken aan de kleine stukjes gember met lente-ui en beseffen dat dat goed bij paksoi past. Of even goede schoenen aantrekken, de stokbonen zien bloeien en het begin van de bonen zien.’ Dat is in zijn ogen het goede leven van ‘goed eten’.
Liever luisteren? Jurgen Tiekstra leest dit artikel aan je voor. Je vindt het op noorderbreedte.nl/rubriek/premium