Zoneer zoveel je wilt, maar waardeer alle gebieden voor wat ze zijn, stelt Mans Schepers. In een identiteitsloze bufferzone wil hij niet wonen.

In een inmiddels tien jaar oud filmpje van de Australische cabaretier Tim Minchin dicteert hij negen ‘levenslessen’ aan net-afgestudeerde studenten van de universiteit waar hij zelf ook ooit op zat. Het is een mooie selectie van, binnen het genre, vrij concrete adviezen. Kijk het vooral even. Een van zijn adviezen schoot me te binnen door discussies over ruimtegebruik, zonering, en ‘sparing vs sharing’ in Nederland.

Minchin stelt dat je jezelf moet definiëren aan de hand van waar je van houdt, en niet door waar je niet van houdt. Je geeft jezelf een veel positievere en constructievere identiteit mee door helder te maken dat je gelukkig wordt van het gezang van een merel in de boom achter je huis, dan te benadrukken hoe vreselijk je van die iets te dikke kleine hondjes vindt.

Om je te kunnen identificeren met iets, moet het ook van zichzelf wel iets zijn. Ik woon op het platteland en ik vind van alles en nog wat prettig aan dat platteland. Om wat die dingen zijn, niet om wat ze niet zijn. Dat is zeker niet hetzelfde als dat ik het allemaal maar mooi vind, of dat ik geen dingen zie waar ik minder gelukkig van word, maar het geheel bevalt me kennelijk wel. 

Onze benadering van het ruimtegebruik wordt in veel taalgebruik teruggebracht tot een vrij binaire discussie tussen natuur en cultuur. Daarbinnen heb je dan een hele wereld aan onderverdelingen in verschillende gradaties, zoals natuurlijk, half-natuurlijk, en ‘cultuurlijk’, maar ook indelingen in nog veel meer categorieën. Hierin vind je dan aan het natuurlijke einde van het spectrum de zogenaamde ‘wildernisnatuur’, en aan het andere uiterste gebieden die volledig ten dienste van de mens zijn ingericht. Buiten de stad denk je dan al snel aan intensieve, hoog-productieve landbouw.

Wat heeft dit nu te maken met de tip van Minchin? Een sterke stroming onder landschapsinrichters is nu om niet zozeer in te zetten op natuurinclusieve of biologische landbouw, maar om in het ene gebied ramhard in te zetten op productie, en in het andere op natuur. Daarbij treedt wel het probleem op dat het niet zo handig is als die hoogproductieve gebieden direct grenzen aan natuurgebieden. En daar komt Minchin in beeld. Mensen hebben nu bedacht om minder intensieve landbouwgebieden tussen deze gebieden in als ‘bufferzones’ aan te wijzen.

Bufferzones! Dus het landschap met de flora en fauna, maar ook de cultuurlandschappelijke verscheidenheid en rijkdom aan greppelsystemen, verweesde dijken, kronkelende wegen, en gewelfde akkers wordt niet meer gewaardeerd om wat het is of kan zijn, maar om wat het is ten opzichte van iets anders. Daarin kan ik niet wonen. Daarmee kan ik me niet identificeren. Zoneer zoveel je wilt, maar waardeer alle zones daarbinnen voor wat ze zijn, niet voor wat ze niet zijn. Ik woon haast nog liever in een hoogproductief gebied, dat tenminste een identiteit meekrijgt, dan in een bufferzone. Het is beslist verstandig om buffers op te bouwen. Niet om buffers te zijn. 

In deze wekelijkse wisselcolumn schrijven Nb-redactieleden ombeurten over wat hen bezighoudt in en om het Noorden.

Trefwoorden