In de hele discussie over de toekomst van de boeren in Nederland, komt met enige regelmaat de ‘Ballade van den Boer’ (1935) van Werumeus Buning voor. Of beter gezegd, precies één zin, ‘en de boer hij ploegde voort’, blijkt stevig verankerd in het collectieve literaire geheugen, ziet Mans Schepers.

Over hoe de tekst, en deze passage in het bijzonder, verstaan moet worden, bestaat wel wat discussie. Zo is het doorploegen van de agrarisch ondernemer in kwestie geduid in termen van arbeidsethos, onverzettelijkheid, collaboratie, en devotie. Wat de beweegredenen die de auteur voor de boer in gedachten had ook geweest mogen zijn, buiten kijf staat dat er een aanzienlijke mate van onveranderlijkheid wordt gesuggereerd.

Het christelijke karakter van de ballade is, als je de complete tekst leest, evident. Het komt op mij over als een wereld die ik ken uit verhalen van oudere familieleden en doet misschien een beetje denken aan (mijn idee van) conservatief-christelijke gemeenschappen zoals die in bepaalde dorpen en streken nog voorkomen. Het bevestigt hiermee voor mij dat de tekst niet alleen nu nog verschillend geduid kan worden, maar ook dat je de totstandkoming ervan, zoals eigenlijk bij elke culturele uiting, ook altijd moet zien in de context waarin die tot stand is gekomen.

Agrarische verwijzingen zijn in het christendom bepaald niet dun gezaaid. Als Schepers (scheper=schaapherder) kan ik dan niet voorbijgaan aan de meest beroemde daarvan; de Heer als herder. Ik herinner me van de basisschool nog hoe aan mij de ‘gelijkenis van het mosterdzaad’ gedoceerd werd, over het kleinste zaad ter wereld. Wat op zich flauwekul is. Het christendom heeft rijkelijk kunnen putten uit deze metaforenbron, omdat de landbouw zelf veel ouder is.

Rond 5000 voor Christus bereikte de landbouw Zuid-Limburg. Alles aan die landbouw was anders dan nu. Andere gewassen, op een ander schaal, en met andere werktuigen. Vanaf daar verspreidde de landbouw zich langzaam over Nederland. Daarbij ontdekte men dat de omstandigheden vaak anders waren dan in het diepe zuiden.

Dus ploegde de boer niet ‘zomaar voort’, maar keek weer kritisch naar zijn gewassen, beesten, en werktuigen. Hij vroeg zich af hoe die daar de boel succesvol kon runnen, en hoe hij gebruik kon maken van goede contacten met mensen elders. Nog weer veel later kwamen boeren terecht op de wierden. Ook deze kwelderboeren deden aan veeteelt en akkerbouw, maar pasten wederom hun bedrijf (en ploeg) aan aan de omstandigheden aldaar.

Er is niets statisch aan het agrarisch bedrijf. Tot de ploeg aan toe. Gedurende de geschiedenis groeide de bevolking, ontstond specialisatie, en kwamen er nieuwe rassen en soorten. Boeren moesten, en konden, door de eeuwen heen dus constant veranderen en innoveren. Deze veranderingen vonden echter altijd plaats in een sociaal-maatschappelijke context die daar om vroeg. De boer is dus gewoon onderdeel van die bredere context. Als die weer om veranderingen vraagt, dan zal dat dus ook weer mogelijk blijken. Maar wel in redelijkheid en samenspraak. Met alle spelers.

In deze wekelijkse wisselcolumn schrijven Nb-redactieleden ombeurten over wat hen bezighoudt in en om het Noorden.

Trefwoorden