Het is tijd voor een nieuwe kijk op de verbinding tussen landschap en energie, vindt Kim van Dam.

Een snelweg met daaroverheen een web van zonnefolie dat energie opwekt en tegelijkertijd insecten beschermt. Een boerenerf met zogenaamde ‘zonnekevers’: verrijdbare zonnepanelen die mee roteren met de gewassen en zo als het ware energie oogsten. Windmolens zonder wieken in een weiland, als een soort uit de kluiten gewassen rij richelpaaltjes. Zo maar een greep uit een aantal nieuwe ideeën en ontwerpen die ik recent in een special van tijdschrift Blauwe Kamer tegenkwam. De ideeën zijn afkomstig van verschillende ontwerpwedstrijden, waarbij de ‘harde’ energie-technologie en landschap vaak moeiteloos in elkaar over lijken te gaan. Mooie utopische plaatjes van het toekomstige energielandschap. Je zou er bijna zin in krijgen.

Maar, in realiteit ervaren veel mensen – waaronder ook veel lezers van Noorderbreedte vermoed ik zo – vooral landschapspijn van al die zonneparken, windmolens en hoogspanningsleidingen in het landschap. Zij zien hoe grote, ruimte consumerende industriële constructies overal opduiken: de zoveelste stoorzenders in het toch al onder druk staande landschap. 

Een kanttekening is hierbij overigens wel op z’n plaats: het is niet uit te sluiten dat er ook mensen zijn die een hoogspanningsleiding gewoon mooi vinden zoals ie is. Zo bestaat er bijvoorbeeld een boek van Nederlandse ontwerpers over de schoonheid van de elektriciteitsmast (The Beauty of Electricity Pylons in the Dutch Landscape) en vond ik recent een website waar je je favoriete elektriciteitsmast kunt uploaden. Om met Sylvia Witteman te spreken: ik verzin dit niet.

Bovendien: in de special van Blauwe Kamer wijst Wageningse onderzoeker Dirk Oudes erop dat er ook mensen zijn, ontwikkelaars bijvoorbeeld, die het landschap vooral zien als hindermacht, een grote sta in de weg dat de transitie vooral belemmert. 

Desalniettemin durf ik te stellen dat veel mensen vooral die landschapspijn voelen. De vraag is of daar wat aan te doen is. Dan kom ik toch terug op die utopische schetsen en de kracht van de verbeelding. Daar valt veel inspiratie te halen, niet alleen door mooie plaatjes, maar ook vooral door het verhaal dat er achter zit. Verhalen waarbij het landschap uitgangspunt is. Of zoals Oudes dat zegt: het wordt de hoogste tijd dat we gaan van ‘inpassen in’ naar ‘bouwen met’. Veel meer dan nu zou het landschap het vertrekpunt moeten zijn van waaruit geschikte locaties worden gezocht in plaats van hoe het nu gaat: een ontwikkelaar heeft een weiland gekocht dus komt de zonneweide daar.

Ik sluit mij dus graag aan bij de oproep in Blauwe Kamer dat het de hoogste tijd is voor een nieuw narratief: nieuwe verhalen over ruimte, landschap en energie. Inclusief de plaatjes en de beelden. Daarom hebben we naast technici en ingenieurs ook ontwerpers en verbeelders nodig, niet alleen voor de vormgeving van technieken en producten maar vooral ook voor de integratie van energie met ruimte en het landschap. Volgens mij moet het dan niet alleen bij ontwerpwedstrijden blijven. Bouwen met het landschap zou juist een integraal onderdeel van plannen en beleid moeten zijn. 

Kortom, dat we die ruimte voor energie moeten maken is niet eenvoudig, maar wel noodzakelijk: we hoeven maar te denken aan de bosbranden, stormen en smeltende ijskappen om te zien dat niets doen geen optie is. We kunnen er dus maar beter voor zorgen dat wat nodig is gedaan wordt, maar laten we er dan wel iets moois van maken. Dus ontwerpers en techneuten, verenigt u!

In deze wekelijkse wisselcolumn schrijven Nb-redactieleden ombeurten over wat hen bezighoudt in en om het Noorden.