Tjesse Riemersma leest in Noorderbreedte dat herten niet aan grondbezit doen. Maar is dat eigenlijk echt zo?

De natuur kent geen grenzen, las ik onlangs in Noorderbreedte. ‘Herten doen niet aan grondbezit en vleermuizen zijn niet nationalistisch.’

Ik moest natuurlijk meteen aan de ‘dispersiefase’ denken. Of beter: ik dacht aan de jonge wolven die hun ouderlijke roedels verlaten en herinnerde me pas daarna de afzichtelijke naam die wetenschappers aan deze spannende periode van hun levens hebben gegeven. In het boek De wolf terug las ik dat wanneer wolven seksueel volwassen zijn, ergens tussen hun eerste en derde verjaardag, ze de roedel verlaten op zoek naar een eigen territorium en een partner. Wat Finse onderzoekers over deze dispersiefase leerden, is dat jonge wolven na het afscheid van hun ouders alle mogelijke windrichtingen uit zwerven. Toeval bepaalt waar ze naartoe gaan, misschien bijgestuurd door wat veranderingen in het landschap; door hekken en dichtbevolkte gebieden. 

Waar de jonge beesten zich in ieder geval niets van aantrekken zijn reflecterende plaatsnaamborden, kleine groene plakkaten die ze vertellen dat ze het natuurgebied in- of uitkomen en de provinciegrenzen waar ze aan voorbijtrekken. Een zwervende wolf leest ook geen bestemmingsplannen, heel even is hij grenzeloos.

Toch voert het te ver om te zeggen dat de natuur geen grenzen kent. De terugkeer van wilde beesten als de wolf en het wild zwijn stelt de bestaande inrichting van het landschap op de proef, maar het probleem is niet dat ‘de mens’ grenzen trekt in een anders grenzeloze, soepele natuur. Een absolute tegenstelling tussen mens en natuur is hier niet op zijn plaats.

De wolven zullen de rest van hun leven namelijk een gedisciplineerde grondpolitiek voeren. Hebben ze eenmaal een eigen roedel, dan bakenen ze met plasjes, keutels en krabsels, gemiddeld om de 250 meter, een eigen gebied af waarbinnen de roedel jaagt en verblijft: het territorium. ‘Een vreemde wolf die deze tekenen negeert, riskeert zijn leven’, schrijven wolvenkenners Dick Klees en Leo Linnartz in De wolf terug. Om ruzies tussen hun leden te voorkomen, maken de roedels een afspraak. Tussen hun territoria bewaken ze vaak een strook niemandsland, een gebied dat van geen van beide roedels is. 

Wat mij hierover zo verbaast, is dat hun prooien deze niemandslanden feilloos blijken te vinden. De wolf begrijpt menselijke bordjes niet, maar een hert die van de wolf wel. Prooien verblijven liever in het niemandsland dan binnen de territoria. Daar kunnen ze rustig staan zonder zich al te druk te maken over een jagende roedel.

Blijkt dus ineens dat die herten zich toch met grondbezit bezighouden.

In deze wekelijkse wisselcolumn schrijven Nb-redactieleden ombeurten over wat hen bezighoudt in en om het Noorden.