In navolging van ‘ecotect’ Louis le Roy pleit Robin Kramer voor groengebieden die zonder teveel doelmatige planning alle tijd krijgen zich te ontwikkelen.

In 2005 had de gemeente Heerenveen een primeur. De burgemeester sloot een contract voor honderd jaar af met ‘Ecotect’ Louis le Roy voor het veiligstellen van een groengebied aan de Kennedylaan. Dit contract is het eerste Nederlandse bestemmingsplan dat voor zo’n lange periode geldt. 

De lezer kan zich nu afvragen waarom ik daar in vredesnaam twintig jaar later een column over schrijf. Ik zou zeggen: neem even de tijd, dan leg ik het uit. Langetermijnbeleid is gewoonlijk tien jaar en een collegetermijn binnen de gemeente duurt vier jaar. Een frambozenstruik heeft een collegetermijn nodig om vrucht te geven en een wilgentunnel doet er in ieder geval een langetermijnbeleid over om mooi vol te groeien. Het kostte mij 25 jaar om er achter te komen dat ik een groene omgeving belangrijk vind. Daar hadden 6,25 gemeentelijke colleges over kunnen meevergaderen. Dit is dus een column over tijd. 

Ik geloof dat Louis le Roy een goede kijk had op tijd. Zijn tuinen zijn ontworpen om ruimte te laten voor de tand des tijds. Zodra het werk van de bouwer gedaan is, krijgen andere processen de ruimte om er mee aan de haal te gaan. Zo ontstaan er allerlei microklimaten. Korstmossen als tapijt voor de pissebed, maar ook wilde tuinen voor menselijke gemeenschappen zoals buren die samen aan hun omgeving werken. Er is alle tijd om te bloeien, in elkaar te storten en weer opnieuw tot leven komen. 

Le Roy bouwde niet met een bepaald einddoel voor ogen, maar liet ruimte voor organische veranderingen. De metershoge pagoden en piramides van de Ecokathedraal in Mildam, maar ook de slingerpaden en bouwwerken in de Groningse wijk Lewenborg, zijn allemaal het resultaat van ‘gewoon maar ergens beginnen’. Dit principe van bouwen met tijd zorgt voor een heel andere verhouding tot de omgeving. Waar in de stedenbouw iedere vierkante meter wordt uitgedacht met abstracte sleutelwoorden zoals ‘ontmoeten’, ‘duurzaamheid’ en ‘kansen’, laat Louis dat mooi aan de omgeving zelf over. Als Stadjer zie ik dit ook gebeuren in de Lewenborg. Daar onderhoudt de stichting Le Roy al vijftig jaar zo’n zes hectare stadsnatuur, die in 1973 is aangelegd door Le Roy. Samen met de buurt wordt er aan een groene omgeving gewerkt die meer uitdaagt dan menig stadspark of openbaar groen. In een filmpje van het Groningse platform Sikkom, ziet de kijker een gestapelde formatie van bakstenen in de tuin. ‘Is dit de bedoeling?’ vraagt de interviewer aan bestuurslid Gerrit. ‘Het mag’, antwoordt hij droogjes. ‘Als je wilt mag je het weghalen, en als je het niet weghaalt dan gaat het groeien.’ 

Collega-columnist Mark Sekuur schreef een jaar geleden ook over Lewenborg. Hij stelde de vraag waarom het zo lastig is om ‘met echte ruimtelijke kwaliteit te ontwerpen: ruimte die rustig, gezellig en divers is’. Ik geloof dat een antwoord gevonden kan worden in het loslaten van controle en doelmatige planning. Juist de afwezigheid van een doel of gecontroleerde setting geeft de ruimte die kwaliteit.

De unieke aard van de groengebieden van Le Roy zit ‘m in wat ze in de politiek en duiksport ‘een lange adem’ noemen. En als je het niet wilt, dan mag je het weghalen. 

In deze wekelijkse wisselcolumn schrijven Nb-redactieleden ombeurten over wat hen bezighoudt in en om het Noorden.