Het zijn rare tijden. Komt de energietransitie eindelijk een beetje op gang, wordt het steeds vaker geplugd als ‘miljarden verslindende klimaatsubsidie‘. En waar het eerst draaide om hernieuwbare bronnen als zon en wind, komt nu kernenergie weer als serieuze optie naar voren. Maar ook zonder die politieke verschuiving zijn er rimpelingen in energietransitieland. In de weerbarstige praktijk blijkt bijvoorbeeld dat het toepassen van waterstof nog niet zo eenvoudig is. Ook hebben veel gebieden te maken met overvolle elektriciteitsnetten zodat woningen en bedrijven niet meer kunnen worden aangesloten. En ook de ontwikkeling van warmtenetten stokt, onder andere vanwege discussie tussen overheid en energiebedrijven over wie dat net gaat uitrollen en wie het gaat betalen. Sommige ontwikkelingen zijn af te doen als een kinderziekte die bij zulke innovaties horen; andere leggen fundamentelere problemen bloot. Over de meeste van deze zaken hou ik me voor nu maar een beetje op de vlakte: of omdat ik er te weinig verstand van heb, of omdat dit tenslotte geen politieke column is.
Waar ik het wel (nog een keer) over wil hebben is die ruimtelijke dimensie van de energietransitie. Nu we – ondanks bovengenoemde problemen – toch in de fase van de ‘implementatie’ zijn terechtgekomen, worden de ruimtelijke en landschappelijke gevolgen steeds meer zichtbaar in onze dagelijkse leefomgeving. Tot mijn grote vreugde is er steeds meer oog voor wat dit betekent. Het is hoopgevend dat in verschillende energiebeleidsstukken ruimte een plaats krijgt als ‘voorwaardenscheppend’ en in ruimtelijke stukken is er plek ingeruimd voor energie als potentieel ordenend principe. Los van het ambtelijk jargon: dat is alvast binnen.
Maar hoe ga je dat dan vervolgens doen? Hiervoor kan het interessant zijn om te kijken naar hoe we dat in Nederland eerder gedaan hebben met soortgelijke opgaven. Zo was ik laatst bij een sessie georganiseerd door TNO waar we ter inspiratie gekeken hebben naar het programma Ruimte voor de Rivier. Dit programma wordt breed gezien als een succesverhaal: met een nieuwe visie op de rivier zijn we erin geslaagd om ons waterbeleid nieuw cachet te geven. Centrale gedachte in die nieuwe visie was: niet langer de dijken ophogen, maar de rivier meer ruimte geven. Weliswaar bleef de technische opgave (zo veel kuub water afvoeren) het uitgangspunt, maar door de combinatie aan te gaan met ruimte, en ruimtelijke kwaliteit, konden er allerlei slimme opgaven gecombineerd worden. En dat leverde volgens velen een mooi en robuust landschap op. Een succesverhaal dus waarin de twee pijlers van de Nederlandse cultuur een hoofdrol vervulden: onze consensus-polder-cultuur die Rijk en regio aan elkaar wist te koppelen, en de bekwame ingenieurs die slimme oplossingen ook daadwerkelijk kunnen maken. En laten we vooral de derde pijler van het succes niet vergeten: onze sterke ontwerptraditie, want ten slotte begon dit hele denken over ruimte geven aan de rivier ooit met Plan Ooievaar van landschapsbureau HNS en ook in de uitvoering speelden ontwerpers een grote rol.
De denkoefening is dan: werkt eenzelfde benadering ook voor de energietransitie? Misschien op het eerste gezicht niet, want er zijn natuurlijk evidente verschillen. Zo is water een onlosmakelijk, natuurlijk en integraal onderdeel van ons landschap. Energie en energietechnologieën zijn dat duidelijk niet: ze worden per definitie toegevoegd. En er zijn veel meer verschillen. Maar toch is het best een interessant gedachtenexperiment. Kun je met dezelfde bril ook de energietransitie te lijf gaan?
Energie is net als water een onderdeel van het ruimtelijke systeem. We beginnen steeds meer in te zien dat energie ordenend kan zijn of zou moeten zijn: wat je waar doet is mede afhankelijk van waar energie beschikbaar is. Verder is er wellicht inspiratie te halen uit de aanpak: Haags beleid combineren met de regionale en lokale praktijk. Maar de meeste inspiratie is misschien wel te halen uit die zogenaamde dubbeldoelstelling: de technologische uitdaging direct koppelen aan ruimtelijke kwaliteit.
Ruimte voor Energie dus, met diezelfde kwaliteitsslag – dat zou prachtig zijn. Met net als in het programma Ruimte voor de Rivier een kwaliteitsteam ’Qteam’, alleen gericht op het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit. Want hoewel ‘zichtlijnen’ en ‘landschappelijke inpassing’ bij sommige mensen vooral jeuk veroorzaken, heeft Ruimte voor de Rivier geleerd dat ruimtelijke kwaliteit een belangrijk ingrediënt voor succes en acceptatie is.