Laatst liep ik een rondje hard door een woonwijk uit de jaren tachtig met van die doodlopende kronkelweggetjes en woonerven met daaraan rijtjeshuizen. Eén van die huizen viel ontzettend op. Daar waar alle andere huizen in de wijk zijn opgetrokken in roodbruine baksteen was dit rijtjeshuis grijszwart geschilderd. Verder waren de hagen uit de ‘voortuin’ getrokken. Van een voortuin was eigenlijk geen sprake meer: de ruimte was betegeld met groot formaat grijze betontegels met als enige onderbreking twee kleine, met grijs grind gevulde, plantvakken met daarin in ieder vak een palmboom. Tussen de palmbomen was precies ruimte voor het opstellen van twee auto’s en tegen de erfscheiding met de buren was een joekel van een warmtepomp geplaatst. Om het ‘af’ te maken prijkte er op het grijszwarte huis een bord met de tekst ‘leven en laten leven’.
Leven en laten leven. Het grijszwarte huis bleef nog dagen door mijn hoofd spoken. Het lijkt mij verschrikkelijk om zulke buren te hebben. Bij thuiskomst, vanuit je woning of als je een blokje om gaat? Er is geen ontsnappen aan deze leven-en-laten-leven buur. En wat te denken van die warmtepomp? In verband met gezoem kun je je eigen ramen niet meer openzetten. Alleen al van die gedachte krijg ik het benauwd. En wat als het keihard gaat regenen? Dan tovert het regenwater dat valt in de ‘voortuin’ van de buren jouw tuin of de straat om in een openlucht zwembad. Of stel dat je je huis wilt verkopen? Op Funda kun je nog een fotorapportage zetten waarbij handig om ‘het zwarte schaap’ van de buurt heen is gefotografeerd. Maar wat vertel je potentiële kopers als ze daadwerkelijk komen kijken? Die schrikken zich waarschijnlijk rot en rennen gillend weg schat ik zo in. De natuur in de buurt is óók niet geholpen met de ‘voortuin’ waar al het leven zorgvuldig is vervangen door worteldoek, beton, grind en geparkeerde auto’s. Daarbij komt dat de bomen die er wél zijn – de palmbomen – niet worden herkend door de dieren die hier voorkomen. Naast dat de palmen helemaal niks doen voor de biodiversiteit vormen ze een bedreiging voor kleine geluksmomentjes die ik ervaar als ik bijvoorbeeld een egeltje in mijn tuin spot. Nee, hoe langer ik erover nadenk, des te slechter ik het idee vind om iedereen maar te laten leven en laten leven.
Dat bewoners de directe leefomgeving naar de eigen hand zetten juich ik toe maar als het gedrag van de één de vrijheid van de ander beperkt en de leefomgeving van mensen, planten en dieren sloopt, lijkt het mij zaak om grenzen te stellen. Eens te meer omdat op basis van de Omgevingswet iedereen, en dus ook de leven-en-laten-leven buren, zorg dragen voor een goede omgevingskwaliteit. Maar hier zit een probleem. In gemeenteland wordt lustig geparticipeerd, gesubsidieerd, geïnspireerd of wordt het NK tegelwippen gefaciliteerd. Maar gehandhaafd, als stok achter de deur, wordt er nauwelijks. De praktijk is dat gemeenten de boel zo lang mogelijk aankijken en hopen dat de buurt het zelf oplost. Ik geloof hier dus helemaal niet in. Want zeg nou zelf, welke buurtbewoner wil een alles verziekende burenruzie ontketenen? Bovendien is deze houding toch ook niet eerlijk naar bewoners toe die zich wél aan de wet houden en er met elkaar wat van willen maken? Wat doet dit met het vertrouwen van deze groep bewoners in de overheid? Dit moet je écht niet willen. Wat we wel moet willen is een gemeente met ballen die grenzen durft te stellen als dat nodig is. Een gemeente die vooruit kijkt, integraal denkt, bewoners stimuleert het goede te doen én als het nodig is grenzen stelt zodat iedereen – mensen, planten en dieren – prettig met elkaar kan leven.