Tjesse Riemersma gaat naar het bos om de betekenis van cynisme te vinden.

Mijn gedachten bestaan grotendeels uit gesprekken die er nooit van komen, en daarom was het zo’n dag waarop ik precies wilde weten wat cynisme betekent, want iemand zou het me vragen, fantaseerde ik – niet de definitie ervan, maar hoe het met me ging. Het was helaas ook zo’n dag dat het woordenboek een naïef instituut leek, de zoektocht naar een heldere betekenis achter ieder woord een hopeloze utopie. Ik zocht het op, cynisme: het ongeloof in de goede bedoelingen van mensen.    

Het was zo’n dag dat er altijd nog de vogels waren, de daslook die als gewassen haar op de grond lag en niet zo sterk meer rook. Het was lente en de struiken ritselden. De marter schoot voorbij. De duif joeg de uil terug zijn holle boom in. De merel, hmm ja, wat doen merels precies, en de kauwtjes struinden methodisch de open plek af alsof een van hen de trouwring kwijt was.

‘De bomen wonen toch ook in het bos?’ vraagt Aart, de kleine jongen uit De bomen van A. Alberts.

‘De bomen wonen in het bos’, zegt zijn oom Matthias langzaam. Wat een eigenaardige gedachte. 

Ik had hier natuurlijk veel eerder moeten komen, dacht ik, de boeken uit, een beetje rondstruinen. Cynisch ben je als je mensen niet meer gelooft, als we de definitie dan maar even hanteren, of althans de mensen die het voor het zeggen hebben. Tussen de bomen trof ik een wereld die niet ontcijferd hoefde te worden. Er was geen ‘impact op de burgerbevolking’ waar ik zelf de dode kinderen bij moest denken, geen ‘gewasbeschermers’ en ‘grip op migratie’. Ik hoefde niet te gissen naar echte betekenis en eigenlijke bedoelingen, naar het verborgen geweld. ‘In onze tijd zijn politieke teksten grotendeels een verdediging van het onverdedigbare’, schreef George Orwell al veel te lang geleden. ‘Daarom bestaat politieke taal voor een groot deel uit eufemismen, cirkelredeneringen of ronduit schimmige vaagheden.’

Niets van dit alles in het bos. Dat wil niet zeggen dat ik de bomen en de vogels begreep, maar dat ik dat niet hoefde te proberen. Hier werd niemand tot spreken gemaand over datgene waar ze liever over zwegen. Wat een vreemde troost.

‘Misschien zijn de bomen ook wel reuzen’, zegt Aart.

‘De bomen reuzen?’ zegt oom Matthias. ‘Maar natuurlijk, dat is het. De bomen zijn reuzen. Dat we daar nooit eerder aan hebben gedacht. Dat praat maar over reuzen, die we nooit te zien krijgen en niemand, die er ooit aan heeft gedacht om de bomen eens goed aan te kijken.’

In deze wekelijkse wisselcolumn schrijven Nb-redactieleden ombeurten over wat hen bezighoudt in en om het Noorden.

Trefwoorden