De grijze, natte feestdagen liggen alweer achter ons. Ze waren memorabel, alleen al omdat het water met bakken naar beneden viel. Te midden van de echte, grote wateroverlast met hoge waterstanden en ondergelopen kelders viel er plaatselijk klein persoonlijk leed te noteren: het was bij ons zo nat dat zelfs een (kerst)wandeling door het bos niet mogelijk was. Dat bos, de Kleibosch, is een uniek stukje bos dat met z’n zware potklei grenst aan het Peizerdiep en de extra wateropvang van de Onlanden. Overal was water – veel te veel water en glibberige klei. Kortom, er was geen doorkomen aan.
De afgelopen decennia waren we in Nederland gewend dat water zo snel mogelijk af te voeren. Ook ik vond vroeger niets leuker dan geultjes graven om de plassen op het erf leeg te laten lopen. Weg met dat water, zo snel mogelijk! Daar denken we tegenwoordig toch heel anders over. Dat heeft natuurlijk alles te maken met droogte. Want dat maakte al dat water van deze winter ook los: de discussie over hoe we dit te veel aan water kunnen gebruiken voor onze steeds droger wordende zomers. Ook hier aan de randen van het Drents plateau zijn de weilanden in de zomer geel, is het bos dor, en de klei keihard en gescheurd. Net als een aantal van onze huizen trouwens.
Dus is het logisch om te denken: houd dat water langer vast! Maar toch is er discussie over of het wel of niet zin heeft. Volgens een hydroloog niet: het duurt lang voor het water doorsijpelt en bovendien verdampt er veel. Daarnaast is dat water vooral nodig op de hogere zandgronden, zie het daar maar eens te krijgen. Als we het water vasthouden kunnen boeren later het land op en bovendien: als er weer veel regen komt moet er ook weer ruimte zijn om dat water kwijt te kunnen.
Desalniettemin wordt de roep om water langer vast te houden steeds luider. Inderdaad, we hebben het water vooral nodig op hooggelegen zandgronden: waarom proberen we het dan niet juist daar langer vast te houden? Zoek de oplossing voor de zomerdroogte in het landschap, schrijft professor Joks Jansen. Dat betekent sloten dempen, beken terugbrengen naar hun natuurlijke staat, en stuwen aanleggen om het water langer vast te houden. Inzetten op de sponswerking van het landschap dus. En in lagergelegen gebieden kunnen we gebruik maken van kwelwater, bijvoorbeeld om te zorgen dat veen niet verder oxideert: koester de kwel dus. Daarbij is het ook nodig te kijken naar het landgebruik en zorgen voor de juiste teelt op de juiste plek. Dus geen mais en aardappelen in beekdalen – maar op hogere gronden. Terug naar hoe we het vroeger bij aardrijkskunde leerden, maar wat je wat mij betreft ook gewoon gezond boerenverstand kan noemen. Water vasthouden dus, en de principes van landschap volgen in wat we waar doen.
Ondertussen lever ik een kleine bijdrage met mijn eigen bescheiden waterbeheer. In ons weiland laat ik de afwateringsbuis bewust verstopt. Aan een vennetje in de buurt kan ik zien dat het voor nu wel goed zit met het waterpeil. En ondertussen blijf ik blijmoedig doormodderen in de klei.