De overgang naar nieuwe energie kan een stuk soepeler als we oog krijgen voor de mogelijkheden die het landschap biedt, betoogt Kim van Dam. Daarbij kunnen we ons laten inspireren door het programma Ruimte voor de Rivier.

In de discussie over energie en landschap vertellen we graag het verhaal dat het landschap altijd al veranderd is als gevolg van energiewinning. Graag verwijzen we dan naar de monumentale molens in het landschap, de karakteristieke afgegraven laagveengebieden of de grootschalige landschappen van de hoogveenontginningen. Overal, ook in Noord-Nederland, zijn de sporen van onze behoefte aan energie zichtbaar. En, vertellen we er graag bij, datzelfde landschap biedt nu volop kansen voor de opwekking van duurzame energie. ‘Het leent zich voor windmolens, zonneparken en biomassa. Zo kan het oude energielandschap een rol spelen in de waterstofeconomie van morgen’, zegt bijvoorbeeld emeritus hoogleraar Energie en Duurzaamheid Catrinus Jepma in een special van National Geographic over nieuwe energie.

De boodschap: energielandschappen zijn van alle tijden en die nieuwe energie voegen we er zo aan toe. Toch is de relatie tussen duurzame energie en het landschap moeizaam – daarmee vertel ik niets nieuws. Zo schreef Hans Elerie, historisch-geograaf en destijds vaste schrijver voor Noorderbreedte, in 2011 een kritisch stuk over de dan nog geplande ‘mammoetmolens’ in de Gronings-Drentse veenkoloniën. Deze gebieden waren aangewezen door het Rijk via de Crisis- en herstelwet, dus de gemeente en de provincie stonden buiten spel. Alleen al het voornemen leidde tot tweespalt in het dorp. Volgens Elerie dreigden door de plannen onze laatste open landschappen in het Noorden opgeofferd te worden aan een ondoordachte investering in duurzame energie.
 In het hier en nu zijn er tal van voorbeelden waar juist dat aspect – opoffering van het landschap ten behoeve van duurzame energie – ten grondslag ligt aan felle protesten en debat. Je hoeft de krant er niet eens voor open te slaan; de voorbeelden van horizonvervuiling en ‘landschapspijn’ staan inmiddels meestal op de voorpagina. Kortom, de relatie tussen ruimte, landschap en duurzame energie is niet per se vanzelfsprekend. Sterker nog, ze staan op gespannen voet met elkaar.

Het moet gebeuren

Het is echter noodzakelijk dat we iets aan die moeizame relatie doen. Want – en dat verhaal is ook bekend – klimaatverandering is echt, gebeurt nu, en gaat steeds sneller. Als wij hier niets doen, dan verdwijnen de landschappen elders. Iconisch voorbeeld is het in zee verdwijnende dorp Shishmaref in Alaska, maar ook hittegolven, bosbranden en modderverschuivingen zijn inmiddels jaarlijks terugkerende fenomenen. Als wij afhankelijk blijven van fossiele brandstoffen dan betekent dat afwenteling op andere landen, waar de landschappen en natuurgebieden vaak nog veel ingrijpender veranderen. Niet vergeten: we hebben jaren in luxe geleefd. De opwekking van energie was maar op een beperkt aantal plekken zichtbaar en bleef vaak buiten ons blikveld. Zoals landschapsarchitect Dirk Oudes het zegt: terwijl het in Nederland gaat over horizonvervuiling door windmolens, vindt in Columbia ontbossing plaats en drogen de rivieren uit als gevolg van de kolenwinning. Kolen die naar kolencentrales in Europa gaan om hier aan onze energiebehoefte te voldoen. Ook dichter bij huis geldt dat de landschappen die we nu zo waarderen zullen verdwijnen, maar dan door verdroging of verzilting.
De overstap naar duurzame energie is noodzakelijk, het moet gebeuren. En gelukkig is dat mogelijk, want de laatste jaren is de energietransitie in een stroomversnelling terechtkomen. Na een lange fase van experimenteren is er nu niet alleen een significante toename van het aantal beleidsstukken (RES, Transitievisie Warmte), maar je ziet het natuurlijk ook als je naar buiten kijkt. Want inmiddels staan ze er, die gevreesde windmolens. Niet alleen in de Drents-Groningse veenkoloniën maar ook bijvoorbeeld in Meeden en in de Eemshaven. Nederland is inmiddels zelfs kampioen zonne-opwek, niet gek voor een land waar de zon zich nog wel eens wil verstoppen. Resultaat: waar we rond 2015 nog met schaamrood op de kaken naar duurzaamheidsstaatjes keken omdat we steevast onderaan bungelden, is Nederland inmiddels flink gestegen op de ranglijst. In die zin doen we het best aardig; tegelijkertijd is er nog een lange weg te gaan.

Mix van zorgen

Ondertussen zijn er ook zaken die niet zo goed lopen, en het gemor over de zichtbare gevolgen in het landschap klinkt steeds luider. Hier in het Noorden is dan ook een aantal goede voorbeelden van hoe het niet moet. Dat begint met die windmolens. Hierbij gaat het vaak over de windmolens zelf: de grootte, de slagschaduw of de rode knipperende lichten in de nacht (‘red light district’). Maar het gaat ook vaak over de manier waarop ze er zijn gekomen. De locaties zijn door het Rijk aangewezen, met weinig inspraak van gemeenten en provincie, laat staan bewoners. Dat geldt ook voor de inmiddels fameuze 380 kV-hoogspanningsleiding van de Eemshaven naar Vierverlaten. Of voor de grootschalige zonneparken, die op plekken verschijnen waar ze eigenlijk ongewenst zijn, maar wat valt ertegen te doen?
Daar komt nog eens bij dat we door de elektrificering van het energiesysteem nu ook last hebben van een overvol stroomnet. Het stroomnet is overvol zodat nieuwe bedrijven of woonwijken niet meer kunnen worden aangesloten. Hierdoor dreigen allerlei plannen niet te kunnen doorgaan.

Kortom, een mix van zorgen over de impact van duurzame technologie op de dagelijkse leefomgeving, waarbij de vrees voor aantasting van landschappelijke waarden hand in hand gaat met een gebrek aan inspraak en betrokkenheid bij de planvorming. Soms wordt dit afgedaan als NIMBY-reactie (Not In My Backyard), maar er is dus duidelijk meer aan de hand dan dat ‘mensen het niet mooi vinden’.
En eigenlijk is dat raar in een land met zo’n sterke traditie op het gebied van planning en ontwerp. Het is net of we iets te laat door hadden dat die hele energietransitie nogal wat consequenties zou hebben, niet alleen voor het landschap, maar vooral ook voor hoe we dingen organiseren in Nederland. Het lijkt erop dat we dit niet goed geregeld hebben.

Het is net of we iets te laat door hadden dat die hele energietransitie nogal wat consequenties zou hebben’

Gescheiden werelden

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat energie en ruimtelijke planning lang twee gescheiden werelden waren. Landschapsarchitect Dirk Sijmons wees in 2014 al op de marginale relatie tussen ruimtelijke planning en energieplanning: energie had vooral een faciliterende rol in de ruimtelijke ordening. Anders gezegd: voor de ‘ruimtelijk ordenaar’ of planoloog was de enige zorg dat er op tijd een netbeheerder gebeld werd om de aansluiting van de nieuwe woonwijk te regelen. En voor een energietechneut was ruimtelijke ordening alleen relevant als er een vergunning aangevraagd moest worden. Twee gescheiden werelden.

Gelukkig is daar de afgelopen tijd verandering in gekomen: de interesse in ruimtelijke visievorming en ordening is weer terug, nationaal maar ook regionaal. Aangezwengeld door vraagstukken rondom woningbouw, landbouw, klimaat en de energietransitie, is er nu nieuw beleid dat vorm moet geven aan de ruimtelijke opgaven. Voorbeelden hiervan zijn de programma’s Nationale Omgevingsvisie (NOVEX) en Mooi Nederland. Ook vanuit de energiesector is er beweging: ruimte komt bijvoorbeeld nadrukkelijk in beeld bij het recente Nationaal Plan Energiesystemen (NPE). Hierin is het ‘behouden en waar mogelijk verbeteren van de leefomgevingskwaliteit’ benoemd als één van de randvoorwaarden. Dit betekent onder andere dat het ruimtebeslag van het energiesysteem zo beperkt mogelijk blijft, dat het goed ingepast wordt in de leefomgeving en dat functies zoveel mogelijk gecombineerd worden.

Ruimte voor de Rivier

Kortom, het is hoopgevend dat de tot voor kort vaak gescheiden werelden van ruimte en energie elkaar – althans op papier – gevonden hebben. Dat is alvast goed nieuws. Maar de vraag blijft: hóe ga je dat dan vervolgens doen? Hiervoor kan het interessant zijn om te kijken naar hoe we dat in Nederland eerder gedaan hebben met soortgelijke opgaven. Zo vind ik het programma Ruimte voor de Rivier een aansprekend voorbeeld. Dit programma wordt over het algemeen gezien als een succesverhaal. Niet langer de dijken ophogen, maar de rivier meer ruimte geven. Weliswaar bleef de technische opgave (zoveel kuub water afvoeren) het uitgangspunt, maar door de combinatie aan te gaan met ruimte en ruimtelijke kwaliteit, konden er allerlei opgaven tegelijkertijd opgelost worden. Dit leverde volgens velen een mooi en robuust landschap op. Zo werd in Nijmegen een nevengeul van de Waal onderdeel van een rivierpark. De extra geul was nodig om waterafvoer te garanderen en tegelijkertijd kreeg Nijmegen door de aanleg van die geul een plek voor recreatie.

Werkt eenzelfde benadering ook voor de energietransitie? Misschien op het eerste gezicht niet, want er zijn natuurlijk grote verschillen. Zo is water een onlosmakelijk, natuurlijk en integraal onderdeel van ons landschap. Energietechnologieën zijn dat duidelijk niet: ze worden per definitie toegevoegd. En er zijn meer verschillen. Toch is het best een interessant gedachtenexperiment om energie net als water te zien als een onderdeel van het ruimtelijke systeem. Energie kan in sommige gevallen zelfs ‘ordenend’ zijn. Je kunt bijvoorbeeld de keuze voor een locatie mede laten afhangen van de vraag of op die plek energie beschikbaar is. Ook de aanpak biedt aanknopingspunten: Haags beleid combineren met de regionale en lokale praktijk. En last but not least: ook de aandacht voor het ontwerp – een onmisbare pijler onder het succes van Ruimte voor de Rivier – verdient navolging. Het Ruimte voor de Rivier-programma laat zien dat nadrukkelijke aandacht voor ruimtelijke kwaliteit een belangrijk ingrediënt voor succes en acceptatie is.

Daarbij is het wel belangrijk dat er nog enkele discussies gevoerd worden. Bijvoorbeeld over die fundamenteel ruimtelijke vraag ‘wat doe je waar?’ Die vraag kan gekoppeld worden aan een paar energie-basisprincipes: Gebruik zo weinig mogelijk energie, gebruik energie daar waar het voorhanden is of andersom: wek energie op waar je het nodig hebt. Hier valt uiteraard een beetje mee te spelen, maar ‘zolang we het vraagstuk technisch blijven benaderen, lopen we het risico dat de kwaliteit onder druk komt te staan en netcapaciteit op de verkeerde plaatsen wordt opgebouwd, of dat je woningen bouwt op plaatsen waar geen energie beschikbaar is’, aldus stedenbouwer Boris Hocks in De Blauwe Kamer. En dat geldt eigenlijk voor alle ontwikkelingen. Betere afstemming tussen ruimtelijk beleid en energiebeleid zou topprioriteit moeten zijn.

Uit de bubbel

Tot slot nog even terug naar dat landschap. Het is tijd voor nieuwe verhalen over ruimte, landschap en energie. Bijvoorbeeld door energie te zien als een brede ruimtelijke ontwerpopgave. In de woorden van landschapsarchitect Oudes: ‘Neem het landschap als vertrekpunt en zoek van daaruit geschikte locaties voor energie.’ Ruimte voor energie dus en de technologische uitdaging koppelen aan aandacht voor de kwaliteit van het landschap. Dat kan en dat gebeurt al, zoals bij de energietuinen van de Natuur en Milieufederaties die nu in ontwikkeling zijn. Daarin worden bijvoorbeeld een zonnepark gecombineerd met natuur, wandelpaden en moestuinen. Het zou zo maar kunnen werken. Dat betekent dat de energietechneuten aan de tekentafel moeten met creatieve landschappers, ruimtelijke ordenaars en ook met de bezorgde bezitters van de achtertuin. Iedereen uit de bubbel dus en gauw een beetje.

Cultureel geograaf Kim van Dam is redacteur van Noorderbreedte en werkt als onderzoeker Ruimte, Energie en Landschap bij Entrance en Kenniscentrum NoorderRuimte van de Hanzehogeschool in Groningen.